Thema 4 Dictee 1 oefenen
1 / 24
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat weet jij over wonen?
Slide 2 - Woordweb
Wat is dit?
Slide 3 - Open vraag
Wat is dit?
Slide 4 - Open vraag
Wat is goed?
A
de kueken
B
de keuken
C
het keuken
D
de kuiken
Slide 5 - Quizvraag
Wat is goed?
A
awassen
B
afwasen
C
afwassen
D
avwassen
Slide 6 - Quizvraag
Luister en typ het woord
Slide 7 - Open vraag
Luister en typ het woord
Slide 8 - Open vraag
Wat is dit?
A
de bank
B
de kast
C
het gordijn
D
het bureau
Slide 9 - Quizvraag
Wat is dit?
A
de flat
B
de woning
C
het huis
D
het kasteel
Slide 10 - Quizvraag
Wat is deze jongen?
Slide 11 - Open vraag
Wat is goed?
A
het gordijn
B
het gordein
C
de gordijn
D
de gordein
Slide 12 - Quizvraag
Wat is goed?
A
binnekort
B
binenkort
C
dinnenkort
D
binnenkort
Slide 13 - Quizvraag
Luister en typ het woord
Slide 14 - Open vraag
Luister en typ het woord
Slide 15 - Open vraag
Daar ga je onder staan om je te wassen.
A
de badkamer
B
het bed
C
het bad
D
de douche
Slide 16 - Quizvraag
Je gaat het huis niet kopen, maar
..........
..........
A
bouwen
B
huren
C
wonen
D
haren
Slide 17 - Quizvraag
Wat is goed?
A
het meubel
B
de meubel
C
het muebel
D
de muebel
Slide 18 - Quizvraag
Typ zonder fouten:
De jongen heeft een mooie droom.
De jongen heeft een mooie droom.
Slide 19 - Open vraag
Typ zonder fouten:
Jan helpt zijn moeder met afwassen.
Jan helpt zijn moeder met afwassen.
Slide 20 - Open vraag
Typ zonder fouten:
Doe jij het gordijn dicht?
Doe jij het gordijn dicht?
Slide 21 - Open vraag
Typ zonder fouten:
Ik geef soep aan de buurman.
Ik geef soep aan de buurman.
Slide 22 - Open vraag
Typ zonder fouten:
De bank staat naast de kast.
De bank staat naast de kast.
Slide 23 - Open vraag
Wat vond je van deze les?
A
leuk
B
niet leuk
