MVT Vakdidactiek 2 woordenschat

Vakdidactiek 2
woordenschat (H 13)
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
CommunicatieHBOStudiejaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vakdidactiek 2
woordenschat (H 13)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen:
Je bent bekend met de concepten: receptieve & productieve woordenschat, context, belang van herhaling, etc
Je kunt deze concepten koppelen aan het leerproces van de taal en herkennen in concrete voorbeelden.
Je bent je bewust van de keuzes die je als docent kunt/moet maken om de woordenschat te vergroten.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat herhaling van Vakdidactiek1
  • Hoeveel woorden moet je (her)kennen om een tekst te begrijpen? (...%)
  • Hoeveel keer moet je een woord "ontmoeten" om het in je geheugen op te slaan? (...x)
  • Iemands receptieve woordenschat is meestal groter dan de  productieve woordenschat. Hoeveel keer groter? (...x)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3 antwoorden: ....% woorden nodig voor tekstbegrip,
....X woorden "ontmoeten"om te onthouden,
...x groter is rec. voc. dan de prod. voc?

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Woordenschatdekking en doelen van lezen/luisteren (tekstbegrip)
  • tekstbegrip - 95-98%
  • vlot lezen (of luisteren) 99-100%
  • woordenschat verwerving 95%

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

n = niveau
n-1 = iets onder niveau
n+1 = iets boven niveau

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderzoek K. Vernooy (2011)
Falen bij begrijpend lezen heeft vooral te maken met het feit dat leerlingen falen om nieuwe woorden te leren. Een geringe woordenschat leidt tot vermijdingsgedrag bij lezen! Vooral voor kinderen met een beperkte woordenschat geldt het zogenaamde Matteüseffect. De kinderen die goed kunnen lezen en die een goede woordenschat hebben, lezen meer, leren meer woorden kennen en gaan steeds beter lezen (Stanovich 1986, 2001). Biemiller (2003) laat dan ook zien, dat er een zeer hoge correlatie,
n.l. .91, bestaat tussen woordenschat en begrijpend lezen.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhalen, herhalen, herhalen
  • toetsen alleen is niet voldoende (toetsen = 1 x ontmoeten?)
  • denk aan de 4+1+1+1 regel (interval training)
  • 1 keer = geen keer
  • less is more?
  • tijd besteden aan toetsen of aan oefenen?
  • rol van de docent: bijv. DT = VT

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

receptief - productief
Moedertaal sprekers: volwassen met redelijk opleidingsniveau:
  • receptieve woordenschat: 50.000-70.000
  • productieve woordenschat: 30.000-40.000
Verhouding rec.-prod.: 100 - 60? Kwakernaak: 100-10?
Belangrijk: meer woorden herkennen (want geen invloed) en minder woorden actief hoeven kennen (want zelf kiezen)

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordenschat in het leerproces
Neuner A
nieuwe woorden ontmoeten en herkennen (in context)
Incidenteel leren (tekstbegrip)
Intentioneel leren (detail vragen/weergeven)
Neuner B

nieuwe woorden oefenen
herkennen; receptief; 
kunnen gebruiken (re-)productief
schriftelijk / mondeling?
Neuner C
nieuwe (gegeven) woorden oefenen (gestuurd/geleid)
in gestuurde opdrachten geoefende woorden gebruiken.
Neuner D
communiceren met de nieuwe woorden en/of "eigen" woorden
In vrijere opdracht geoefende woorden (of andere woorden) gebruiken.
keuze docent: welke woorden zijn nodig voor C/D en moeten productief geoefend?

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer ken je een woord?

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Kwakernaak, blz. 295

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voorbeeld oefening

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

op welke manier wordt hier de woordenschat geoefend?
A
receptief zonder context
B
receptief met context
C
productief zonder context
D
productief met context

Slide 15 - Quizvraag

NB: de woorden staan in een zin (dus context?) maar de meeste zinnen in deze oefening geven geen pregnante context = een context waarin de betekenis van het gegeven woord echt duidelijk wordt. In vrijwel elke zin passen beide vertalingen (behalve de laatste?)
Even zelf oefenen....

Slide 16 - Tekstslide

deze woorden kun je gebruiken om woorden bingo te spelen.
Woorden leren?
Woordenlijsten: let op:
  • hoog-laag frequente woorden
  • concrete en abstracte woorden
  • 1-op-1 "vertaling" 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

welk woord is bijv. hoog frequent en abstract?

Slide 18 - Tekstslide

het woord "enough"? 
geef een voorbeeld van een hoog frequent, abstract woord waar jouw leerling moeite mee hebben.

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Casus 
Dieter geeft Duits aan een VMBO TL-3 klas. Na ieder hoofdstuk in de methode maken de leerlingen een toets waarin hun woordenschat wordt getoetst; zowel receptief als productief.
Hoewel de meeste leerlingen een voldoende halen merkt Dieter dat ze de geleerde woorden niet meer kunnen gebruiken na een tijd.
Wat zou je Dieter adviseren?
(voorbeeld voor tentamen)

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geef 1 tip aan deze docent

Slide 21 - Open vraag

tips: vaker woorden herhalen/oefenen, Keuzes maken welke woorden rec en welke prod , woorden in verschillende contexten laten gebruiken
Vervolg:
  • Verwerking zie #OO
  • Herhaling: H 1, 2, 3, 8 & 9, 13
  • Proeftoets? 
  • Week 2.1 (12/11): H. 12: spelling en uitspraak

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies