Les 5 en 6 samen en met interactieve elementen

1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Stelling:
Als je griep hebt, kan dit behandelt worden met antibiotica (20 sec)
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Stelling:
Na een antibiotica behandeling, krijgen patienten vaak nog een infectie met een parasiet in de darmen(20 sec)
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Stelling:
antivirale middelen werken op verschillende manieren, 1 van die manieren is het stimuleren van je eigen afweersysteem(20 sec)
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Stelling:
antibiotica staan erom bekend dat je er ernstige leverafwijkingen van kunt krijgen (20 sec)
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Je krijgt de opdracht om een amoxicilline kuur uit de voorraad te halen.
Zie plaatje hiernaast.
Dit is de correcte doos. (30 sec)
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Anthelminthica
antivirale middelen
antibiotica
antimycotica
Welke indicatie past bij deze middelen? 
bacterië infectie
virus infectie
schimmels en gisten
parasieten en protozoa

Slide 8 - Sleepvraag

Stelling:
Ben je als verpleegkundige drager van een BRMO of MRSA? dan is dat heel vervelend, maar heeft verder GEEN consequenties (20 sec)
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Nystatine vloeistof
Waar wordt dit voor gebruikt? 
HOE moet je dat gebruiken? 

(werkblad opdracht)                     

Slide 10 - Tekstslide

Je krijgt endocarditis profylaxe als je een kunsthartklep operatie hebt gehad en als je eerder een endocarditis hebt doorgemaakt. (30 sec)
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Het afweersysteem
4 woorden die jij het belangrijkste vindt om te onthouden

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Casus
Je loopt straks door de gang en ziet iemand bij de trap op de grond zitten. Deze persoon heeft moeite met spreken, en houdt de keel vast. Er is angio-oedeem. Hij maakt een paniekerige indruk. Je kunt de controles doen, die zijn: 
pols 110/min. RR 80/50, sat 89%.


Welke ernst van allergie is hier aan de hand? intolerantie, milde of ernstige allergie, anafylactische reactie, anafylactische shock?  
Waarom?? 

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Een zorgvrager heeft uitslag op het lichaam, wat zwelling in de keel, kan wel nog ademhalen goed, bloeddruk is normaal. Wat is hier aan de hand?
(30 sec)
A
een milde allergie, zoals bij hooikoorts
B
zorgvrager stelt zich aan.
C
anafylactische reactie
D
anafylactische shock

Slide 28 - Quizvraag

Stelling:
Van sommige middelen tegen allergie, de antihistaminica, kun je suf en slaperig worden.
(30 sec)
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Welke bijwerkingen kun je NIET verwachten bij zorgvragers die neusdruppels met cromonen en corticosteroiden, of antihistaminica gebruiken bij hooikoorts. (45 sec)
A
roodheid in de neus
B
branderig, irritant gevoel
C
geur/smaak afwijkingen
D
neustussenschot perforatie

Slide 30 - Quizvraag

Stelling:
Bij een anafylactische reactie is er een normale bloeddruk. Bij een anafylactische shock is er een lage bloeddruk (30 sec)
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quizvraag

Stelling:
Een shock ontstaat ALTIJD door een allergische reactie die uit de hand loopt.
(20 sec)
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quizvraag

Wat is de belangrijkste farmacologische behandeling bij een zorgvrager met een anafylactische shock?
(45 sec)
A
antihistaminicum toedienen
B
corticosteroiden toedienen
C
adrenaline toedienen
D
beta blokker toedienen

Slide 33 - Quizvraag

Stelling:
Adrenaline injectie geven aan een zorgvrager geeft vervelende bijwerkingen, maar is ongevaarlijk verder (45 sec)
A
waar
B
niet waar

Slide 34 - Quizvraag

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Veel bijwerkingen.  Voor deze toets niet op 1 na: 
Het is teratogeen > wat betekent dat? 

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Bij welke medicatie moet je bloedglucoses controleren?

Zelfs als de zorgvrager GEEN diabetes heeft
A
NSAID's.
B
corticosteroiden
C
methotrexaat
D
biological: infliximab.

Slide 44 - Quizvraag

Wat zijn de indicaties voor immuunosuppressiva, zoals methotrexaat?
A
psoriasis en reumatoide artritis
B
reumatoide artritis en ziekte van Crohn
C
ziekte van Crohn en sommige tumoren
D
reumatoide artritis en sommige tumoren

Slide 45 - Quizvraag

Bij welke medicatie moet je bij een zorgvrager extra letten op en voorzichtig zijn met de huid?
(bijv bij wassen en bij transfers >> het kleinste trauma kan al een beschadiging geven)
A
NSAID's.
B
corticosteroiden
C
methotrexaat
D
biological: infliximab.

Slide 46 - Quizvraag

Stelling:
Bij langdurig (>2 weken) gebruik van NSAID's systemisch, mag je daar NIET zomaar mee stoppen. Want dan is de hormoon feedback loop verstoord en kan dit gevaarlijk zijn.
A
waar
B
niet waar

Slide 47 - Quizvraag

Noem in 1 minuut zoveel mogelijk
bijwerkingen van
systemische corticosteroiden
timer
1:00

Slide 48 - Open vraag

Volgende week: 
Behandeling hormoon-ziekten, oa. diabetes. 

EN 

QUIZZ 
Stof t/m les 6

Slide 49 - Tekstslide