M3 - les 7

Oefentoets - Spelling
- Je maakt de oefentoets van spelling. 
- Dit doe je alsof het een echte toets is: je praat niet, zoekt geen contact met anderen.
- Als je klaar bent met beide oefentoetsen, ga je naar Magister >
 huiswerk van donderdag om de toets zelfstandig na te kijken.
- Je vragen noteer je.

timer
45:00
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets - Spelling
- Je maakt de oefentoets van spelling. 
- Dit doe je alsof het een echte toets is: je praat niet, zoekt geen contact met anderen.
- Als je klaar bent met beide oefentoetsen, ga je naar Magister >
 huiswerk van donderdag om de toets zelfstandig na te kijken.
- Je vragen noteer je.

timer
45:00

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

M3 - Nederlands - les 7
1. Lezen in je leesboek
2. Werkwoordspelling 
3. Oefenmoment spelling (algemene en werkwoordspelling) op Test-Correct (app downloaden). Lukt dat niet? Dan ga je naar de website test-correct.nl.
4. Vragen?

Volgende week donderdag: SO spelling (24 oktober)
Leerdoel 1: Ik kan persoonsvormen vervoegen in de tegenwoordige tijd.
Leerdoel 2: Ik kan persoonsvormen vervoegen in de verleden tijd.
Leerdoel 3: Ik kan voltooid deelwoorden spellen.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SO spelling - stof
- Hoofdletters 
- Leestekens: komma, aanhalingstekens, punt, dubbele punt.
- Afkortingen
- Samenstellingen
- Samenstellingen met tussenletters
- Trema
- Koppelteken
- Telwoorden en bijv. nmw. met en zonder -n (sommigen, allen)
- Werkwoordspelling: PV tegenwoordige tijd
- Werkwoordspelling: PV verleden tijd
- Werkwoordspelling: voltooid deelwoord
- Werkwoordspelling: gebiedende wijs 

Dinsdag oefen-SO
Donderdag SO



Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 1
a kaas∙win∙kel
b er∙bo∙ven
c veel∙be∙spro∙ken (of: veel∙be∙spro∙ken)
d op∙val∙len
e in∙ter∙net∙on∙der∙ne∙mer
f mil∙joe∙nen∙claim
g voet∙bal∙schoe∙nen
h er∙o∙ver∙heen
i thee∙zet∙ten
j kort∙du∙rend
k vo∙lu∙me∙knop
l e∙lek∙tro∙mon∙teur

Opdracht 2 
a Seb is vastbesloten om later een autorijschool te beginnen.
b Ik moet voor twaalf uur thuiskomen, want anders krijg ik ervan langs.
c Het hooggelegen bergdorpje bood een adembenemende blik op de bergen.
d Volgens mijn weerapp is het ’s ochtends lichtbewolkt maar wordt het daarna zonnig.
e Loslopende honden zijn niet toegestaan in dit beschermde natuurgebied.
f Zaterdagmiddag moet ik invallen voor de keeper bij de hockeywedstrijd.

Opdracht 3 
a schoonmaken met allesreiniger
b het veelgebruikte lettertype
c twaalfduizend festivalbezoekers
d schone handdoeken
e vioolspelen en gitaarles nemen
f erin vallen
g nieuwbouwhuizen en oude huizen
h een vrijblijvend adviesgesprek
i erdoorheen zingen
j driehonderd proefpersonen
k kapotgemaakt of stukgevallen
l de schuinstaande keukentrap 
Werkwoordspelling
Uitleg.
Testvraag beantwoorden met wisbordje.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling: Wat .........(weerhouden) je ervan om die som te maken?
A
weerhoud
B
weerhoudt
C
weerhield
D
weerhouden

Slide 5 - Quizvraag

Misconcepten:
b ik-vorm + t bij jij-vorm, terwijl het alleen ik-vorm moet zijn.
c zin niet goed lezen / tijd niet goed interpreteren.
d enkelvoud ipv meervoud (niet goed lezen?)
Werkwoordspelling - PVTT
Basis = ik-vorm (ik-vorm is altijd tegenwoordige tijd). Lopen - loop; schaatsen - schaats.

Enkelvoud (één persoon/ding)
Ik loop - ik-vorm
Jij loopt - ik-vorm + t;
MAAR: loop jij (ipv loopt jij). --> Komt PV vóór jij/je = ik-vorm
Hij loopt - ik-vorm + t

Meervoud (meer personen/dingen)
Wij; jullie; zij lopen - hele werkwoord

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

PVTT - Oefen op je wisbordje
Vervoeg het werkwoord 'testen' voor alle zes personen (ik, jij, hij, wij, jullie, zij)
Schrijf de vervoegingen onder elkaar.
timer
0:30

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling: Wat .........(weerhouden) je ervan om die som te maken?
A
weerhoud
B
weerhoudt
C
weerhield
D
weerhouden

Slide 8 - Quizvraag

Misconcepten:
b ik-vorm + t bij jij-vorm, terwijl het alleen ik-vorm moet zijn.
c zin niet goed lezen / tijd niet goed interpreteren.
d enkelvoud ipv meervoud (niet goed lezen?)
Werkwoordspelling: Alle kappers ......... (knippen) mijn haar te kort.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling - PVVT
Basis = ik-vorm  + de(n)/te(n) --> zwakke werkwoorden. --> bellen - belden; appen - appten
MAAR sommige werkwoorden veranderen van klanken --> lopen - liepen; waaien - woeien

Enkelvoud (één persoon/ding)
Ik; jij; hij - ik-vorm + de/te

Meervoud (meer personen/dingen)
Wij; jullie; zij lopen - ik-vorm + den/ten

Hoe weet je of je de(n) of te(n) moet gebruiken?

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

PVVT - Oefen op je wisbordje
Vervoeg het werkwoord 'verrassen' voor alle zes personen in de verleden tijd (ik, jij, hij, wij, jullie, zij)
Schrijf de vervoegingen onder elkaar.
timer
0:30

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling: Ik ..... (houden) vroeger niet zo van spruitjes.
A
houdt
B
hield
C
hielt
D
hielden

Slide 12 - Quizvraag

Misconcepten:
a = automatisch tegenwoordige tijd invullen, zonder naar signaalwoord van tijd te kijken.
c ik-vorm + t in vt (waar het tt moet zijn)
d meervoud ipv enkelvoud (niet goed lezen wie de persoon is (ow + pv)
Werkwoordspelling: Wij ..... (onderscheiden) ons in de les vorige week met onze extreem goed voorbereide presentatie.
A
onderscheiden
B
onderscheidden
C
onderschieden
D
onderscheidde

Slide 13 - Quizvraag

Misconcepten:
a niet gelet op signaalwoorden van verleden tijd OF ik vorm + den niet toepassen voor verleden tijd.
c sterk werkwoord maken waar het een zwak werkwoord is.
d. vergeten om -n toe te voegen. 
Werkwoordspelling - VD
Gegeven; geschrokken; veroordeeld; ontspannen; ontspoord, etc.

Zwak (net als PVVT): -d of -t.
Hoe weet je of je -d of -t moet gebruiken?

Sterk: klank verandert.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig werken
Je maakt: opdracht 1 en 3 op blz. 207.
Klaar? Maak opdracht 2 of lees in je leesboek.

Daarna: nakijken.
timer
7:00

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefentoetsje
Pak je laptop en download de app Test-Correct. 
--> Lukt dat niet? Dan werk je via internet: www.test-correct.nl
Log in met je CSB-gegevens (Inloggen via Entree).
Als het goed is, staat er een toets voor je klaar.
Je maakt deze toets voor jezelf. 

Klaar? Dan ga je lezen in je leesboek.
N.B.: je doet niets anders op je laptop!

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spelling: telwoorden met of zonder -n

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spelling: telwoorden met of zonder -n

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spelling: telwoorden met of zonder -n

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spelling: telwoorden met of zonder -n
Vragen?



Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spelling
Check!
Pak je laptop erbij
Leerdoel 1: Ik kan een koppelteken toevoegen in een samenstelling als dat nodig is.
Leerdoel 2: Ik kan een trema toevoegen in een woord als dat nodig is. 
Leerdoel 3: Ik kan telwoorden zelfstandig en niet-zelfstandig gebruiken in een zin.
Leerdoel 4: Ik kan bijvoeglijk naamwoorden zelfstandig gebruiken in een zin.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spelling: koppelteken en trema

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spelling: koppelteken en trema

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spelling: tussenletters in samenstellingen

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een trema is:
A
Zo'n teken met twee puntjes. Vaak staat deze boven een e.
B
Zo'n streepje naar rechts. Vaak staat deze boven een e.
C
Zo'n krinkeltje onder een c.

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Trema of geen trema?
(voorkomt uitspraakproblemen)
A
verfraaiïng
B
verfraaiing

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Trema of geen trema?
A
geinstalleerd
B
geïnstalleerd

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Trema?

A
poëziealbum
B
poeziealbum

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het verschil tussen trema en koppelteken (twee antwoorden juist):
A
Een koppelteken gebruik je bij langere woorden
B
Een trema is alleen voor zelfstandig naamwoorden
C
Een trema is voor enkelvoudige woorden
D
Een koppelteken is voor samenstellingen

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Koppelteken of niet?

A
vitamineinjectie
B
vitamine-injectie

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het woord is een samenstelling en bevat klinkerbotsing dus koppelteken gebruiken:
A
chocolade+industrie
B
Doel+loos
C
Doel+tje
D
be+invloeding

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Koppelteken of geen koppelteken?
A
mbo student
B
mbo-student
C
mbostudent

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Koppelteken of geen koppelteken?
A
niet roker
B
niet-roker

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Koppelteken of geen koppelteken?
A
Astma-aanval
B
Astmaaanval

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de juiste vorm van de telwoorden en de zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden (met of zonder -n).

Onder de [gewonde|gewonden] bevond zich ook de burgemeester van het stadje.

A
gewonde
B
gewonden

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Koppelteken?
A
politieauto
B
politie-auto
C
politie auto

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Koppelteken of geen koppelteken?
A
80 jarige
B
80-jarige

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Koppelteken of geen koppelteken?
A
Ski-instructeur
B
Skiinstructeur

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Jack heeft weinig vragen goed beantwoord.'

Welke woordsoort is 'weinig'?
A
Werkwoord
B
Telwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Voorzetsel

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is de bewering juist of onjuist?

Telwoorden schrijf je met -n als ze zelfstandig gebruikt worden én personen aanduiden.

A
juist
B
onjuist

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de juiste vorm van de telwoorden en de zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden (met of zonder -n).

De meeste pistachenoten gingen gemakkelijk open, maar [sommige|sommigen] konden we niet breken.

A
sommige
B
sommigen

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de juiste vorm van de telwoorden en de zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden (met of zonder -n).

In Groningen wonen heel wat studenten en de [meeste|meesten] hadden zich dit jaar te laat ingeschreven.
A
meeste
B
meesten

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk telwoord staat zelfstandig in de zin?
A
Enkele leerlingen hadden het huiswerk niet gemaakt.
B
Enkelen hadden het huiswerk niet gemaakt

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk telwoord staat zelfstandig in de zin?
A
Vele klasgenoten komen op het feest.
B
Velen komen op het feest.

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Volgende les
Neem je leesboek mee.
Start werkwoordspelling.
Alles herhalen!

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies