Week 4 - jaar 2

Welkom
Mens & Maatschappij
Jaar 2
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Mens & Maatschappij
Jaar 2

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik 3.1
  • Wat zijn de oorzaken van de Eerste Wereldoorlog?​
  • Welke partijen waren bij de oorlog betrokken?​
  • Hoe bestreden de partijen elkaar?​
  • Welke gevolgen had de Eerste Wereldoorlog in Nederland?

Slide 2 - Tekstslide

Paragraaf 3.2
Welvaart, crisis en dreiging

Slide 3 - Tekstslide

Verdrag van Versailles​
1919: Verdrag van Versailles ondertekend 
-> Eerste Wereldoorlog is geëindigd​
Verdrag van Versailles: Verdrag waarmee in 1919 de Eerste Wereldoorlog werd beëindigd. Duitsland kreeg alle schuld van de oorlog en werd zwaar gestraft. 

Slide 4 - Tekstslide

Verdrag van Versailles​
Welke straffen kreeg Duitsland?​

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Verdrag van Versailles​

  • De Duitsers moesten stukken land + koloniën afstaan​ 



Slide 7 - Tekstslide

Verdrag van Versailles​
  • De Duitsers moesten stukken land afstaan​

  • Het Duitse leger mocht niet groter zijn dan 100.000 man​

  • Duitsland mocht geen echte vloot en luchtmacht meer hebben


Leger op zee

Slide 8 - Tekstslide

Verdrag van Versailles​
  1. De Duitsers moesten stukken land afstaan​
  2. Het Duitse leger mocht niet groter zijn dan 100.000 man​
  3. Duitsland mocht geen echte vloot en luchtmacht meer hebben​
  4. Duitsland moest herstelbetalingen doen​:

- Herstelbetaling: Groot geldbedrag dat een land na een oorlog moet betalen, zodat andere landen hun oorlogsschade kunnen herstellen​

- Aan Frankrijk, België en Engeland

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Duitsland
Herstelbetalingen waren te hoog voor Duitsland​
Werd niet genoeg verdiend door de Duitsers

Slide 11 - Tekstslide

Ontevredenheid in Italië
Italianen niet blij met hun parlementaire democratie​
Parlementaire democratie: Bestuurssysteem waarin het parlement de hoogste macht heeft en waarbij burgers het parlement kiezen

Slide 12 - Tekstslide

Ontevredenheid in Italië
Italianen niet blij met hun parlementaire democratie​
Parlementaire democratie?

Slide 13 - Tekstslide

Ontevredenheid in Italië
Italianen niet blij met hun parlementaire democratie​
Reden:​
‘Er wordt veel overlegd, maar weinig gedaan aan de armoede in Italië’

Slide 14 - Tekstslide

Mussolini​
1924: Mussolini werd regeringsleider​

Slide 15 - Tekstslide

Mussolini​
Hekel aan democratie​
Eigen ideologie​
Ideologie: Geheel van ideeën over de samenleving​
  • Geen plaats voor democratie​
  • Wilde een dictatuur in Italië​
Dictatuur: (staat met een) alleenheerschappij.

Slide 16 - Tekstslide

Mussolini - Fascisme​
Fascisme: Antidemocratische, totalitaire, gewelddadige en extreem nationalistische beweging

Slide 17 - Tekstslide

Mussolini - Fascisme​
Fascisme: Antidemocratische, totalitaire, gewelddadige, extreem nationalistische en racistische beweging​
  • Antidemocratisch: Tegen democratie; dus tegen volk dat invloed heeft op het bestuur (stemmen bv)

Slide 18 - Tekstslide

Mussolini - Fascisme​
Fascisme: Antidemocratische, totalitaire, gewelddadige, extreem nationalistische en racistische beweging​
  • Antidemocratisch​
  • Totalitair: De overheid heeft alles voor het zeggen in een land​
  • Gewelddadig ​
  • Nationalistisch

Slide 19 - Tekstslide

Mussolini - Fascisme​
Fascisme: Antidemocratische, totalitaire, gewelddadige, extreem nationalistische en racistische beweging​
  • Antidemocratisch​
  • Totalitair​
  • Gewelddadig ​
  • Nationalistisch: Je eigen land het beste vinden

    Slide 20 - Tekstslide

    Italië onder Mussolini​
    • Niemand mocht een afwijkende mening hebben​

    • Italië werd een totalitaire samenleving: Overheid had alles voor het zeggen​

    • Verheerlijkte geweld

    Slide 21 - Tekstslide

    Italiaans Rijk​
    • Mussolini droomde van een groot Italiaans Rijk​

    • Zoals het Romeinse Rijk​

    • Konden Italianen trots op zijn
    Het Romeinse rijk

    Slide 22 - Tekstslide

    Andere landen
    Ging economisch goed​
    Jaren 1920: Mensen waren optimistisch en de economie bloeide​
    Vooral in Amerika:​
    Fabrieken draaiden goed;​
    Mensen konden luxe spullen kopen -> Consumptie steeg.

    Slide 23 - Tekstslide

    Jaren ’20: Feest

    Slide 24 - Tekstslide

    Amerika
    Vooral in Amerika:​
    Fabrieken draaiden goed;​
    Mensen konden luxe spullen kopen -> Consumptie steeg.​
    Kon je het niet betalen? = Geld lenen van de bank.​
    Niemand dacht aan het terugbetalen.
    Dit noem je een lening of krediet

    Slide 25 - Tekstslide

    Jaren ’20: Luxeproducten​

    Slide 26 - Tekstslide

    Economische wereldcrisis​
    • Einde aan de welvaart in 1929​

    • Economische crisis begon in Amerika

    Slide 27 - Tekstslide

    Economie in Amerika​
    Op afbetaling kopen was normaal​
    Veel geld lenen bij de bank was normaal​
    Toen ging het mis… -> Economische crisis​
    Hoe ging dit?

    Slide 28 - Tekstslide

    Crisis in Amerika​
    1. Amerikaanse fabrieken produceren te veel. Ze hebben enorme voorraden.​
    Producten worden voor minder geld verkocht ( = worden minder waard)​
    Fabrieken verkopen weinig -> wat doet de fabriekseigenaar?

    Slide 29 - Tekstslide

    Crisis in Amerika​
    1. Amerikaanse fabrieken produceren te veel. Ze hebben enorme voorraden.​
    2. De fabrieken ontslaan werknemers, omdat ze minder willen gaan produceren.​
    Hebben ontslagen medewerkers veel of weinig geld te besteden?

    Slide 30 - Tekstslide

    Crisis in Amerika​
    1. Amerikaanse fabrieken produceren te veel. Ze hebben enorme voorraden.​
    2. De fabrieken ontslaan werknemers, omdat ze minder willen gaan produceren.​
    3. De ontslagen werknemers besteden minder geld, omdat ze geen inkomen meer hebben.​

    Raken fabrieken nu sneller of minder snel hun voorraden kwijt?

    Slide 31 - Tekstslide

    Crisis in Amerika​
    1. Amerikaanse fabrieken produceren te veel. Ze hebben enorme voorraden.​
    2. De fabrieken ontslaan werknemers, omdat ze minder willen gaan produceren.​
    3. De ontslagen werknemers besteden minder geld, omdat ze geen inkomen meer hebben.​
    4. Er wordt steeds minder verkocht, en daarom moeten er steeds meer mensen ontslagen worden.​

    Kwamen er zo meer of minder werklozen bij in Amerika?

    Slide 32 - Tekstslide

    Crisis in Amerika​
    1. Amerikaanse fabrieken produceren te veel. Ze hebben enorme voorraden.​
    2. De fabrieken ontslaan werknemers, omdat ze minder willen gaan produceren.​
    3. De ontslagen werknemers besteden minder geld, omdat ze geen inkomen meer hebben.​
    4. Er wordt steeds minder verkocht, en daarom moeten er steeds meer mensen ontslagen worden.​
    5. Er komen steeds meer werkelozen, en steeds meer fabrieken gaan failliet.​
    Konden Amerikanen hun leningen, voor bijvoorbeeld hun huis, nog betalen?

    Slide 33 - Tekstslide

    Crisis in Amerika​
    1. Amerikaanse fabrieken produceren te veel. Ze hebben enorme voorraden.​
    2. De fabrieken ontslaan werknemers, omdat ze minder willen gaan produceren.​
    3. De ontslagen werknemers besteden minder geld, omdat ze geen inkomen meer hebben.​
    4. Er wordt steeds minder verkocht, en daarom moeten er steeds meer mensen ontslagen worden.​
    5. Er komen steeds meer werkelozen, en steeds meer fabrieken gaan failliet.​
    6. Ook banken gaan failliet, omdat de werkeloos geworden arbeiders hun leningen niet meer kunnen afbetalen. De Amerikaanse economie raakt in een crisis.

    Slide 34 - Tekstslide