6.2 Verteringsstelsel

Groenten telen op Mars
Naast de samenstelling van de bodem zijn er op Mars nog meer abiotische factoren die de plantengroei zullen beïnvloeden. De gemiddelde temperatuur op Mars is –55 °C. De luchtdruk op Mars is zeer laag, waardoor water heel snel zal verdampen via de huidmondjes.
Ook de samenstelling van de atmosfeer is anders dan op aarde (tabel 1).


1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Groenten telen op Mars
Naast de samenstelling van de bodem zijn er op Mars nog meer abiotische factoren die de plantengroei zullen beïnvloeden. De gemiddelde temperatuur op Mars is –55 °C. De luchtdruk op Mars is zeer laag, waardoor water heel snel zal verdampen via de huidmondjes.
Ook de samenstelling van de atmosfeer is anders dan op aarde (tabel 1).


Slide 1 - Tekstslide

Examenvraag
Het verschil in abiotische factoren heeft gevolgen voor processen in de plant. Hierover worden drie uitspraken gedaan:
  1. Door de samenstelling van de Mars-atmosfeer zullen de huidmondjes van planten op Mars langer open moeten zijn dan op aarde.
  2. Zuurstof vormt op Mars een beperkende factor voor de fotosynthese.
  3. De temperatuur vormt op Mars een beperkende factor voor de enzymactiviteit in planten.
2p 9) Schrijf de nummers 1, 2 en 3 onder elkaar en noteer erachter of de
betreffende uitspraak juist of onjuist is.

Slide 2 - Tekstslide

Examenvraag
  1. Door de samenstelling van de Mars-atmosfeer zullen de huidmondjes van planten op Mars langer open moeten zijn dan op aarde.
    Onjuist
  2. Zuurstof vormt op Mars een beperkende factor voor de fotosynthese.
    Onjuist
  3. De temperatuur vormt op Mars een beperkende factor voor de enzymactiviteit in planten.
    Juist
 

Slide 3 - Tekstslide

6.2 Verteringsstelsel

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen voor vandaag: 
  • Je beschrijft het verschil tussen mechanische verkleining en chemische vertering.
  • Je legt uit voor welk type voedingsstoffen vertering nodig is.
  • Je licht de functie(s) toe van de organen die betrokken zijn bij de vertering.
  • Je beschrijft wat additieven zijn en berekent via hun ADI-waarde mogelijke gezondheidsrisico's.

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je leert welke weg je voedsel aflegt door je verteringskanaal;
  • Je leert in welke organen je voedsel wordt verteert en hoe deze organen dat doen;
  • Je leert gedeeltelijk de verteringsenzymen kennen;
  • Je leert werken met BINAS 82 C t/m G 

Slide 6 - Tekstslide

Vertering
  • Doel= voedingsstoffen klein genoeg maken om op te nemen in bloed.

  • Het afbreken van grote moleculen (macromoleculen, polymeren) tot kleine moleculen (monomeren) met behulp van verteringsenzymen.

  • Alles wat bruikbaar is neem je op in het bloed via de darmen, restanten (onverteerbaar) poep je uit.
Chemische vertering

Slide 7 - Tekstslide

Welke voedingsstoffen moeten nog verteerd worden?
                                                                                  
WEL
NIET
Eiwitten
Koolhydraten
Mineralen
Vitaminen
Vetten
Water

Slide 8 - Sleepvraag

Verteringsstelsel
  • Mondholte
  • Slokdarm
  • Maag
  • Twaalfvingerige darm
  • Dunne darm
  • Blindedarm
  • Dikke darm
  • Endeldarm
BINAS 82C

Slide 9 - Tekstslide

Mechanische & Chemische vertering
  • Mechanische vertering: Kleiner maken en mengen van ingeslikt voedsel. Kauwen en kneden
    Belangrijk: zorgt voor oppervlaktevergroting!!

  • Chemische vertering: Verkleinen van macromoleculen (de voedingsstoffen) tot monomeren met behulp van enzymen.
    Ofwel enzymatische vertering: enzymen knippen grote voedingsstoffen kleiner.



Slide 10 - Tekstslide

Juist of onjuist?

De inwerking van speeksel op het voedsel in de mond noem je chemische vertering.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Het begrip spijsvertering is het best te omschrijven als.....
A
de verbranding van voedsel, waardoor energie vrijkomt
B
de opbouw van eiwitten uit voedsel
C
het afbreken van grote moleculen, zodat er kleinere ontstaan
D
het veranderen van voedsel in stoffen, die worden opgeslagen

Slide 12 - Quizvraag

Tanden
  • Melkgebit & volwassen gebit.
  • Mechanische verkleining => voedsel in kleine delen knippen en vermalen.

  • Oppervlaktevergroting bij verteringsproces door kauwen:
  • Waarom is dat nuttig?

Slide 13 - Tekstslide

Waarom is oppervlaktevergroting door kauwen nuttig?

Slide 14 - Open vraag

Enzymen
Enzymen zijn heel selectief bij de vertering, door hun vorm.
Net als een puzzelstukje past een enzym precies op 1 plaats.
Spoiler voor 6.3 :D

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Mondholte
  • Vertering start al in de mond
  • 6 speekselklieren => produceren speeksel.

  • Speeksel: verteringssap met het enzym AMYLASE
  • Breekt zetmeel af.


Slide 17 - Tekstslide

BINAS 82E

Slide 18 - Tekstslide

Slokdarm
  • Peristaltiek => knijpbeweging die voedsel voort duwt.
  • Kringspieren en lengtespieren trekken om de beurt samen.
  • Kringspieren maken het smaller (samentrekken)
  • Lengtespieren maken het wijder 
  • Peristaltische bewegingen ook in de maag en darmen

Slide 19 - Tekstslide

Welke voedingsstoffen zijn al deels verteerd als het eten in de maag zit?
A
Koolhydraten
B
Eiwitten
C
Vetten
D
Vitaminen

Slide 20 - Quizvraag

Maag
  • Opslagplaats (kan veel voedsel in)

  • Wand produceert maagsap (2,5L/ 24h)
  • Maagsap = enzymen + zoutzuur + slijm
  • Zoutzuur pH 1,5 => doodt bacteriën.
  • Slijm beschermt maagwand tegen zoutzuur.
  • Peptase (pepsine) verteert eiwitten tot peptiden.


Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Waarom produceren maagcellen het
inactieve pepsinogeen? En niet gelijk
het actieve pepsine?
A
Omdat pepsinogeen eiwitten beter kan verteren dan pepsine
B
In de maag is het erg zuur door zoutzuur en pepsine werkt niet bij zo'n lage pH
C
Omdat pepsinogeen wordt omgezet in peptase. Pepsine zelf kangeen eiwitten verteren
D
Anders zal pepsine de eiwitten van de kliercellen zelf verteren

Slide 23 - Quizvraag

BINAS 82E

Slide 24 - Tekstslide

Maagportier
  • De kringspier tussen de maag en de 12-vingerige darm.
  • Twaalfvingerige darm = eerste stukje darm na de maag.

  • Gaat open als eten ertegen duwt. 
  • Gaat daarna pas weer open als de zure brei minder zuur is geworden door het alvleessap wat er in de 12-vingerige darm bij komt. 

Slide 25 - Tekstslide

Twaalfvingerige darm
  • Eerste deel van je dunne darm
  • Afvoerbuizen vanaf de alvleesklier en galblaas
  • Alvleessap - pH8, en enzymen die koolhydraten, vetten en eiwitten (verder) verteren
  • HCO3- neutraliseert maagsap en bij deze hogere pH werken de enzymen het beste

Slide 26 - Tekstslide

In welke organen kunnen eiwitten worden verteerd?
A
mondholte, maag en dunne darm
B
maag, dunne darm en dikke darm
C
maag, 12-vingerige darm en dunne darm
D
mondholte, 12-vingerige darm en dunne darm

Slide 27 - Quizvraag

BINAS 82E

Slide 28 - Tekstslide

Het verslappen van de sluitspier van de maag (maagportier) wordt bevorderd wanneer:
A
NaHCO3 in de twaalfvingerige darm in overmaat aanwezig is
B
HCl in de twaalfvingerige darm in overmaat aanwezig is
C
de wand van de twaalfvingerige darm wordt uitgerekt
D
door de werking van lipase er vetzuur in de twaalfvingerige darm ontstaat

Slide 29 - Quizvraag

Lever en Galblaas
  • Lever maakt gal
  • Gal wordt opgeslagen in galblaas
  • Bij vet eten komt gal in 12-vingerige darm
  • Grote vetdruppels worden klein gemaakt = emulgeren
Gal bevat geen enzymen!
Dus geen sprake van vertering!

Slide 30 - Tekstslide

Waar wordt vet verteerd?
In de ...
A
Mondholte
B
Maag
C
Twaalfvingerige darm
D
Dikke darm

Slide 31 - Quizvraag

Dunne darm
  • 5 m lang
  • Darmsapklieren => Toevoegen enzymen laatste stap vertering
  • Koolhydraten => monosachariden
  • Eiwitten => aminozuren
  • Vetten => vetzuren en glycerol
  • Opname voedingsstoffen en verteringsproducten


Slide 32 - Tekstslide

Welke verteringsproducten worden opgenomen door de dunne darm?
A
Enkelvoudige suikers, vetten, en eiwitten
B
Alle suikers, vetzuren, fosfaten en aminozuren
C
Enkelvoudige suikers, vetzuren en aminozuren
D
Alle suikers, vetten en aminozuren

Slide 33 - Quizvraag

Blinde en dikke darm
  • 1,5 m lang
  • Blinde darm - appendix (wormvormig aanhangsel)
  • Darmflora (bacteriën)
  • Vitamine K en water resorptie
  • Ontlasting = onverteerde voedselresten, darmbacteriën, afvalstoffen, water, slijm.

Slide 34 - Tekstslide

Bacteriën in de blindedarm en dikke darm helpen bij de vertering.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 35 - Quizvraag

Te veel stoffen
  • Additieven => geur, kleur en smaakstoffen.
  • ADI-waarde => hoeveelheid die mensen per kg lichaamsgewicht kunnen eten zonder risico op gezondheidsklachten 

Slide 36 - Tekstslide

ADI staat voor....
A
Algemene dagelijkse inname
B
Aanvaardbare dagelijkse inname
C
Algemene daadwerkelijke inname
D
Aanvaardbare daadwerkelijke inname

Slide 37 - Quizvraag

Sulfiet wordt gebruikt als steriliseer- en conserveringsmiddel van voedselproducten, zoals rozijntjes.
De ADI voor sulfiet = 0,7 mg/kg lichaamsgewicht.

Margriet krijgt van oma een doosje rozijntjes.
Deze bevatten gemiddeld 240 mg sulfiet per kg.
Margriet zelf weegt 17 kg.
Een kinderhandje rozijntjes weegt gemiddeld 15 gram.

Hoeveel handjes rozijntjes kan Margriet eten zonder de ADI voor sulfiet te overschrijden?

Slide 38 - Tekstslide

De ADI voor sulfiet = 0,7 mg/kg lichaamsgewicht.
Dus de ADI voor Margriet = 17x0,7 = 11,9 mg

1000 gram bevat 240 mg sulfiet
handje van 15 gram bevat dan 
(15x240)/1000 = 3,6 mg sulfiet

11,9/3,6 = 3,3 dus Margriet mag maximaal 3 handjes rozijntjes eten!

Slide 39 - Tekstslide

Leerdoelen voor vandaag: 
  • Je beschrijft het verschil tussen mechanische verkleining en chemische vertering.
  • Je legt uit voor welk type voedingsstoffen vertering nodig is.
  • Je licht de functie(s) toe van de organen die betrokken zijn bij de vertering.
  • Je beschrijft wat additieven zijn en berekent via hun ADI-waarde mogelijke gezondheidsrisico's.

Slide 40 - Tekstslide

Huiswerk
Paragraaf 6.2 goed bestuderen
Maak opdrachten:
28, 29, 30*
33, 34, 35*, 40*, 41*

Slide 41 - Tekstslide