$3/ 4 TH/HV Verwijswoorden / verwijzen met persoonlijke en bezittelijke vnw

Cursus 6 Formuleren
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Cursus 6 Formuleren

Slide 1 - Tekstslide

TH
HV

Slide 2 - Tekstslide

DOEL


- Ik kan een aantal verwijswoorden       
  noemen.
-Ik weet wat een verwijswoord is.
-Ik kan verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden.
- Ik kan verwijswoorden op de goede manier gebruiken

Slide 3 - Tekstslide

Verwijswoorden
Een verwijswoord verwijst naar een ander woord.
 Of naar een groepje woorden in de tekst. 
Of zelfs naar een hele zin.
Meestal staat dat woord of groepje woorden één regel eerder. Maar soms moet je verder terugkijken.


Slide 4 - Tekstslide

Voorbeelden van verwijswoorden zijn:

die, deze, dit, dat
hij, hem, ze, zij, het, hen, (persoonlijk) 
mijn, zijn, hen, hun, haar (bezittelijk)

Slide 5 - Tekstslide

Frankrijk heeft een nieuwe regering, ........ begint komende week.

Welk verwijswoord komt op de ....?
A
dat
B
deze
C
die
D
dit

Slide 6 - Quizvraag

Bedankt voor het mooie cadeau. .......... wilde ik graag hebben.

Welk verwijswoord komt op de ....?
A
dat
B
deze
C
die
D
dit

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Video

Slide 9 - Link


Herhalingen maken een tekst saai. Om te voorkomen dat je in een tekst steeds dezelfde zelfstandige naamwoorden schrijft, gebruik je verwijswoorden. 
Een verwijswoord wijst meestal terug naar een woord of een groepje woorden dat eerder genoemd is.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Tekstslide

hen of hun

Hen = persoonlijk
Hun = bezittelijk

Ik geef dat aan hen.
Ik heb hun huis gezien.

Slide 13 - Tekstslide

Sharon komt uit Australie, zij woont nu in Nederland.
Wat is hier het verwijswoord?
A
Sharon
B
woont
C
zij
D
Nederland

Slide 14 - Quizvraag

Omdat de school minder geld krijgt, geeft hij / ze minder uit.

Welk verwijswoord?
A
hij
B
ze

Slide 15 - Quizvraag

Mijn familie heeft haar / hun / zijn bezittingen verkocht.

Welk verwijswoord?
A
haar
B
hun
C
zijn

Slide 16 - Quizvraag


Is het verwijswoord een 
persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Mijn neef heeft thuis een slang.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 17 - Quizvraag


Is het verwijswoord een 
persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Zijn dat jouw buren?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 18 - Quizvraag


Is het verwijswoord een 
persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Zij graven een zwembad in de tuin.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 19 - Quizvraag

TH
HV
    Maak alle opdrachten.
    Maak alle opdrachten.
Klaar en huiswerk af? Dan heb je even tijd voor jezelf (werkafspraken!)
Laptop nog niet opruimen, deze heb je nog nodig.
Slot:  quiz LessonUp - SO noteren d0. 23 februari

Slide 20 - Tekstslide


Is het verwijswoord een 
persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Hun tuin is daar groot genoeg voor.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 21 - Quizvraag


Kies de juiste verwijswoorden.
Neemt u/uw de bus naar Berlijn of u/uw privévliegtuig?
A
u - u
B
uw - uw
C
u - uw
D
uw - u

Slide 22 - Quizvraag


Kies de juiste verwijswoorden.
Janes wil naar school met ze/z'n solex, die oom Theo hem/zijn heeft gegeven.
A
ze - hem
B
ze - zijn
C
z'n - hem
D
z'n - zijn

Slide 23 - Quizvraag


Kies de juiste verwijswoorden.
Als ik jouw/jou versla met boksen, heb ik net zo vaak gewonnen als jou/jij.
A
jouw - jou
B
jouw - jij
C
jou - jou
D
jou - jij

Slide 24 - Quizvraag


Kies de juiste verwijswoorden.
Deze / Dit familie woont op een schip dat / die helemaal is opgeknapt.
A
Deze - dat
B
Deze - die
C
Dit - dat
D
Dit - die

Slide 25 - Quizvraag


Kies de juiste verwijswoorden.
De gevaarlijkste stunt dat / die Almin doet, is van dat / die brug af duiken.
A
dat - dat
B
dat - die
C
die - dat
D
die - die

Slide 26 - Quizvraag


Kies de juiste verwijswoorden.
De trein met wie / waarmee Joy reist, 
stopt ook bij deze / dit station.
A
met wie - deze
B
met wie - dit
C
waarmee - deze
D
waarmee - dit

Slide 27 - Quizvraag


Kies de juiste verwijswoorden.
Deze / Dit mantelzorger zorgt voor mijn 80-jarige buurvrouw, dat / die blind is.
A
Deze - dat
B
Deze - die
C
Dit - dat
D
Dit - die

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Video

Slide 30 - Video

Ik ben gisteren met ... meegefietst en heb ... daarna getrakteerd op pizza.
A
hen/hun
B
hen/hen
C
hun/hen
D
hun/hun

Slide 31 - Quizvraag

Vul het goede woord in:
Wij gaan eerder dan........
A
hen
B
hun
C
zij
D
hunnie

Slide 32 - Quizvraag

Eerst gingen we een stuk fietsen en daarna heb ik met ... gebarbecued.
A
hen
B
hun
C
ons
D
zij

Slide 33 - Quizvraag

Het schilderij .... je hebt opgehangen, hangt scheef.
A
wat
B
dat

Slide 34 - Quizvraag

Ik zie, ik zie ... jij niet ziet.
A
wat
B
dat

Slide 35 - Quizvraag

Is dat alles ... we nodig hebben?
A
wat
B
dat

Slide 36 - Quizvraag

Het werk ... hij op vrijdagmiddag bij de AH doet, levert niet veel op.
A
wat
B
dat

Slide 37 - Quizvraag

Het boek ... hij aanprees, heb ik gekocht.
A
dat
B
wat

Slide 38 - Quizvraag

daar/waar + voorzetsel

bij dieren en dingen


Voorbeeld:

Het boek waarover je laatst vertelde, heb ik inmiddels gelezen

Slide 39 - Tekstslide

voorzetsel + wie

bij mensen


Voorbeeld:

De klasgenote met wie ik het liefst samenwerk, heet Petra

Slide 40 - Tekstslide

Mijn neef, ... ik gisteren geskypet heb, is vandaag jarig.
A
waarmee
B
met wie

Slide 41 - Quizvraag

De kat, ... ik woensdag naar de dierenarts ging, is gecastreerd
A
waarmee
B
met wie

Slide 42 - Quizvraag

De film, ... ik je laatst vertelde, staat nu ook op Netflix.
A
over wie
B
waarover

Slide 43 - Quizvraag

En dan nu alles door elkaar! 
Even kijken of je het begrepen hebt. In deze oefening gebruiken we alle verwijswoorden door elkaar. Ook die uit eerdere hoofdstukken! 

Slide 44 - Tekstslide

Ik heb ... dat boek al gegeven.
A
hen
B
hun

Slide 45 - Quizvraag

Je kunt ... ook vragen of ze op je feestje willen komen.
A
hen
B
hun

Slide 46 - Quizvraag

De leraar heeft ... gewaarschuwd de les niet langer te verstoren.
A
hen
B
hun

Slide 47 - Quizvraag

De vlag, ... uithing, wapperde in de wind.
A
dat
B
die

Slide 48 - Quizvraag

Hij spoelde de vork af, ... op de grond gevallen was
A
dat
B
die

Slide 49 - Quizvraag

Dit artikel over voetbal vind ik wel interessant, maar ... over economie niet.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 50 - Quizvraag

Werkgevers mogen ... personeel niet zonder goede reden ontslaan
A
hen
B
deze
C
haar
D
hun

Slide 51 - Quizvraag

De politie zoekt een boef ... uit de gevangenis ontsnapt is.
A
deze
B
welke
C
die
D
dat

Slide 52 - Quizvraag