Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Toets verwijswoorden/voornaamwoorden
1.oefenen met lezen tabellen
2. maken van TOA toetsen
3. afmaken Lees mee
Taal Compleet ? Nieuwsbegrip
1 / 32
volgende
Slide 1:
Tekstslide
NT2
Middelbare school
vmbo lwoo, b, k
Leerjaar 2
In deze les zitten
32 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslides
en
2 videos
.
Lesduur is:
44 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
1.oefenen met lezen tabellen
2. maken van TOA toetsen
3. afmaken Lees mee
Taal Compleet ? Nieuwsbegrip
Slide 1 - Tekstslide
Toets
Verwijswoorden/voornaamwoorden
(persoonlijk voornaamwoord, bezittelijk voornaamwoord en aanwijzend voornaamwoord)
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Welk antwoord is goed? Wat zijn de persoonlijk voornaamwoorden?
A
ik, mijn, zijn, hij
B
wij, jij, haar, hem
C
ik, wij, jij, jullie
D
onze, zijn, wij, ik
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zin?
Hij gaat graag naar school.
Slide 5 - Open vraag
Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zin?
Ik loop elke dag naar de Jumbo.
Slide 6 - Open vraag
Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zin?
Wij zitten in de klas.
Slide 7 - Open vraag
Noem 3 verschillende bezittelijk voornaamwoorden.
Slide 8 - Open vraag
Is het verwijswoord een
persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Mijn
neef heeft thuis een slang.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 9 - Quizvraag
Is het verwijswoord een
persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Zijn dat
jouw
buren?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 10 - Quizvraag
Is het verwijswoord een
persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Zij
graven een zwembad in de tuin.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 11 - Quizvraag
Is het verwijswoord een
persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Hun
tuin is daar groot genoeg voor.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 12 - Quizvraag
Slide 13 - Video
Kies de juiste verwijswoorden.
Neemt
u/uw
de bus naar Berlijn of
u/uw
privévliegtuig?
A
u - u
B
uw - uw
C
u - uw
D
uw - u
Slide 14 - Quizvraag
Kies de juiste verwijswoorden.
Janes wil naar school met
ze/z'n
solex, die oom Theo
hem/zijn
heeft gegeven.
A
ze - hem
B
ze - zijn
C
z'n - hem
D
z'n - zijn
Slide 15 - Quizvraag
Kies de juiste verwijswoorden.
Elza en Lisa denken dat
hun/ze
een leukere feestoutfit hebben dan
ons/wij.
A
hun - ons
B
hun - wij
C
ze - ons
D
ze - wij
Slide 16 - Quizvraag
Kies de juiste verwijswoorden.
Als ik
jouw/jou
versla met boksen, heb ik net zo vaak gewonnen als
jou/jij
.
A
jouw - jou
B
jouw - jij
C
jou - jou
D
jou - jij
Slide 17 - Quizvraag
Kies de juiste verwijswoorden.
Deze / Dit
familie woont op een schip
dat / die
helemaal is opgeknapt.
A
Deze - dat
B
Deze - die
C
Dit - dat
D
Dit - die
Slide 18 - Quizvraag
Kies de juiste verwijswoorden.
De gevaarlijkste stunt
dat / die
Almin doet, is van
dat / die
brug af duiken.
A
dat - dat
B
dat - die
C
die - dat
D
die - die
Slide 19 - Quizvraag
Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
Mijn vader rijdt samen met mij in onze nieuwe auto.
A
mijn
B
mij
C
onze
Slide 20 - Quizvraag
Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
Daar loopt zijn hond.
Slide 21 - Open vraag
Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
Mijn vriendin rijdt op mijn fiets.
Slide 22 - Open vraag
Aanwijzend voornaamwoord: bij de- woorden gebruiken we...?
Slide 23 - Open vraag
Aanwijzend voornaamwoord: bij het- woorden gebruiken we?
Slide 24 - Open vraag
Welk antwoord is goed?
Het meisje...
A
die meisje
B
dat meisje
Slide 25 - Quizvraag
Welk antwoord is goed?
de tafels...
A
die tafels
B
dat tafels
Slide 26 - Quizvraag
Let op:
schrijf op waar het verwijswoord naar verwijst.
Slide 27 - Tekstslide
VERWIJSWOORDEN
Verwijswoorden verwijzen meestal
naar een woord dat al eerder genoemd is of
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.
Slide 28 - Tekstslide
Bekijk het volgende filmpje
om nieuwe dingen over verwijswoorden te leren
Slide 29 - Tekstslide
Vandaag gaat Peter naar school. Hij gaat op de fiets.
Waar verwijst 'hij' naar?
Slide 30 - Open vraag
Mijn boek is vies. Het is nat geworden.
Waar verwijst 'het' naar?
Slide 31 - Open vraag
Ik ga naar het strand. Daar zijn veel mensen.
Waar verwijst 'daar' naar?
Slide 32 - Open vraag
Meer lessen zoals deze
Taalverzorging: verwijswoorden + meervouden
Maart 2021
- Les met
27 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
3BK H4 Verwijswoorden
Februari 2021
- Les met
15 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
H4 Taalverzorging
Januari 2024
- Les met
18 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g, t
Leerjaar 3
Verwijswoorden
September 2024
- Les met
15 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Betrekkelijk voornaamwoord
September 2024
- Les met
31 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Verwijswoorden
Maart 2024
- Les met
15 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
HEFBO20BAA Form1 herhaling
Januari 2021
- Les met
16 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
les 46 verwijswoorden
Februari 2022
- Les met
23 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1