5V MAW Bespreken toets H4+7+9

Toetsbespreking
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Toetsbespreking

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Algemene opmerkingen
  • Antwoorden zijn vaak netjes opgebouwd vanuit de ICE-regel
  • Zo niet: start antwoorden met de Introductie van een begrip (wat betekent het), dus niet alleen het begrip zelf.
  • Je kunt dan verderop (na de Context, vaak een citaat) weer aanhaken op (delen van) deze uitleg (vaak bij Explain).
  • Let op: examennorm (ICE) is streng, gaan we hanteren vanaf volgende TW.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Goede start
Wel het juiste begrip.
V
Geen correcte zin gemaakt, dus als ik/2e corrector strak in de leer is, begrijp ik deze zinnen niet.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In de eerste zin wordt het begrip ongelijke verdeling van econo-mische hulpbronnen geïntroduceerd en uitgelegd in een zin.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Per vraag
- Antwoord
- Attentie


Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 1
Antwoord:
(1p) Introduce In de tekst gaat het over de ongelijke verdeling van economische hulpbronnen. Economische hulpbronnen zijn bijvoorbeeld inkomen en bezit.
In de tekst gaat het over inkomensongelijkheid, zoals in alinea 2: "Met een score van 0.29 ... internationaal laag". Daarom kan je zeggen dat het in deze tekst om een ongelijke verdeling van economische hulpbronnen gaat.
VGF: Inkomensongelijkheid, economische ongelijkheid

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In dit antwoord mist de Explain van ICE
Er is wel een extra citaat gegeven (dat niet nodig was).
In het examen wordt ALLEEN gekeken naar het 1e ant-woord (als begrip/kenmerk/citaat/...) dat wordt gevraagd.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 2
Antwoord:
- 1pt: In de tekst wordt op macroniveau naar ongelijkheid gekeken; dit niveau bestudeert het gedrag op het niveau van samenlevingen. (Introduce)
- 1pt:
In par. 2 wordt gesproken over "Nederlandse inkomensongelijkheid". (Cite) -> Er wordt hier dus (Explain) ingegaan op ongelijkheid binnen de Nederlandse samenleving.
VGF: Onderzoek op macro-niveau -> verschillen op groepsniveau (maar onderzoek toch niet meso-niveau). Vb. In NL onderzoeken hoe verschillende opleidingsniveaus aankijken tegen klimaatprobleem.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 3
a. Sociale mobiliteit betekent dat je plek op de sociale ladder kan veranderen.

b. In een gesloten samenleving is er nauwelijks sprake van sociale mobiliteit I. (1 pt) Wilkinson en Pikett (2009) stellen dat een hoge inkomensongelijkheid nadelig is voor de sociale mobiliteit C, dit wijst dus op een gesloten samenleving E. (1 pt)

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 4
Het rationele-actor-paradigma stelt dat sociale ongelijkheid een gevolg is van keuzes die actoren maken om hun eigen nut te maximaliseren. (1pt) I
Sen zegt: "Iedereen moet zijn/haar mogelijkheden optimaal benutten." C Het zijn volgens Sen dus keuzes van actoren die zorgen voor verschillen in maatschappelijke posities. Dit past dus bij het  rationele-actor-paradigma. E

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 5
Antwoord: Socialisten vinden gelijkheid een belangrijke waarde. Zij vinden dat de overheid een (actieve) rol moet spelen in het verkleinen van de sociale ongelijkheid. 1pt
Daarom vinden ze dat de vrije markt ingeperkt moet worden (/overheid de markt moet reguleren), omdat hier te veel mensen benadeeld worden. 1pt


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 6
Het instrument waarnaar verwezen wordt is de socialezekerheid(sbeleid). Dit is een systeem dat zorgt voor het welzijn van de inwoners. I (1pt)
Door sociale wetten worden de armsten in de samenleving financieel gesteund E en daardoor is de GINI score van NL relatief stabiel en laag. C (1pt)
Let op: hier wordt ICE dus IEC-> kan prima, antwoord loopt beter

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Overheidsinstrumenten
De overheid heeft verschillende instrumenten om sociale ongelijkheid te beïnvloeden:
  • Sociale zekerheidsbeleid
  • Actief arbeidsmarktbeleid
  • Inkomensverdelingsbeleid
  • Onderwijsbeleid
  • Wijkgericht achterstandsbeleid
  • Emancipatiebeleid

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 7
Sociale cohesie betekent het aantal en de kwaliteit van bindingen die mensen in een ruimer sociaal kader met elkaar hebben (/het gevoel een groep te zijn). (I) Inkomensongelijkheid zorgt voor een groei aan onderlinge verschillen dus minder bindingen (/minder gevoel een groep te zijn) (C) en zal dus een negatieve invloed hebben op sociale cohesie op landelijk niveau. (E)

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 8
Representativiteit is de mate waarop de (politieke) besluiten, standpunten en achtergrondkenmerken van vertegenwoordigers overeenkomen met die van de groep die zij vertegenwoordigen. I (1pt)

Politici komen vaak uit hogere sociale klassen (andere standpunten, achtergrondkenmerken / besluiten die niet aansluiten). Zo worden mensen uit de lage sociale klassen minder sterk vertegenwoordigd en dit gebrek aan representatie zorgt voor groeiend wantrouwen in de politiek. C + E (1pt)

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 9
1.    Maximumscore 2. Een juist antwoord bevat:
  • Informatie uit figuur 1 waaruit blijkt dat het mogelijk is de maatschappelijke positie te verbeteren / te stijgen op de maatschappelijke ladder    (1pt)
  • Informatie uit figuur 1 waaruit blijkt dat het niet mogelijk is de positie te verbeteren / te stijgen op de maatschappelijke ladder 1pt

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 9
Voorbeeld van een juist antwoord:
In figuur 1 is te zien dat in 2018 meer dan 100.000 kinderen in langdurige armoede opgroeien. Omdat de armoede onder hen langdurig is wil dit zeggen dat het deze gezinnen niet lukt om hun maatschappelijke / sociaaleconomische positie te verbeteren. Dit duidt op een gesloten samenleving, in zo'n samenleving is nauwelijks sprake van sociale mobiliteit.(1)

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 9
Voorbeeld van een juist antwoord:
Er is echter ook te zien dat een grotere groep kinderen weliswaar arm is (in 2018 zo’n 280.000), maar deze kinderen zijn niet langdurig arm. Dat betekent dat hun maatschappelijke positie voorheen hoger is geweest of dat zij redelijk vlot weer uit de armoede zijn ontsnapt. Maatschappelijke posities kunnen dus veranderen, dit duidt op een open samenleving. (1)

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 10
Maximumscore 2. Een juist antwoord bevat:
-    Een keuze voor een onderzoeksmethode met een juist benoemd voordeel van de gekozen methode in deze situatie 1pt
-    Een juiste toepassing van het begrip validiteit 1pt

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 10
Bij dit onderzoek kan het beste worden gekozen voor een enquête, omdat op deze manier in relatief korte tijd veel informatie kan worden verzameld van een grote groep mensen (er leeft een grote groep in armoede). Om een valide uitkomst te hebben, moeten de vragen precies meten wat je wilt meten: Bijvoorbeeld met de vragen hoeveel inkomen zij hebben, waar zij hun geld aan uitgeven, en hoe het komt dat ze te weinig geld hebben. (1). Deze methode is valide omdat je hiermee meet wat je wilde meten: namelijk wat de oorzaak van de armoede van werkende mensen is. (1)

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 10
Bij dit onderzoek kan het beste worden gekozen voor een enquête, omdat op deze manier in relatief korte tijd veel informatie kan worden verzameld van een grote groep mensen (er leeft een grote groep in armoede). Om een valide uitkomst te hebben, moeten de vragen precies meten wat je wilt meten: Bijvoorbeeld met de vragen hoeveel inkomen zij hebben, waar zij hun geld aan uitgeven, en hoe het komt dat ze te weinig geld hebben. (1). Deze methode is valide omdat je hiermee meet wat je wilde meten: namelijk wat de oorzaak van de armoede van werkende mensen is. (1)

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 10
Bij dit onderzoek kan het beste worden gekozen voor een enquête, omdat op deze manier in relatief korte tijd veel informatie kan worden verzameld van een grote groep mensen (er leeft een grote groep in armoede). Om een valide uitkomst te hebben, moeten de vragen precies meten wat je wilt meten: Bijvoorbeeld met de vragen hoeveel inkomen zij hebben, waar zij hun geld aan uitgeven, en hoe het komt dat ze te weinig geld hebben. (1). Deze methode is valide omdat je hiermee meet wat je wilde meten: namelijk wat de oorzaak van de armoede van werkende mensen is. (1)

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eisen aan onderzoek
Een meetinstrument is betrouwbaar als dezelfde meting ongeveer dezelfde resultaten oplevert.


Validiteit geeft aan in hoeverre de meting van het beoogde verschijnsel geldig is.


Representativiteit houdt in dat een steekproef de beoogde populatie daadwerkelijk weerspiegelt en niet alleen een deel daarvan. 

Slide 28 - Tekstslide

Eventueel kan hier nog in worden gegaan op het verschil tussen interne en externe validiteit (p. 85)

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 11
Maximumscore 2. Een juist antwoord bevat:
-    Een constatering dat er ongelijkheid bestaat tussen de laag (of groep) mensen met een uitkering en minimuminkomen 1pt
-    Dat alleen het loslaten van de koppeling deze ongelijkheid (en dus de stratificatie) vergroot 1pt

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 11
Tussen mensen met een uitkering en mensen met een minimumloon bestaat ongelijkheid. Het inkomen van de mensen met een  uitkering bedraagt bijvoorbeeld maar 70% van dat van mensen met een minimumloon. Er is dus sprake van sociale stratificatie, omdat tussen deze groepen /  lagen sociale ongelijkheid bestaat. (1). Als het minimumloon en de uitkering gekoppeld blijven dan stijgen beide wanneer het minimumloon verhoogd wordt. Er is dan dus geen verandering in de sociale stratificatie. Als echter de koppeling wordt losgelaten neemt de ongelijkheid tussen de twee groepen toe: dan is er dus wel een verandering in sociale stratificatie. (1).

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies