Zinsdelen, Persoonsvorm en onderwerp, Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde, Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp
Grammatica
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1
In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Grammatica
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Weekchecks & Feedbackmoment
Toets in week 7
Theorie in het kort
Aan de slag!
Slide 2 - Tekstslide
Zinsdelen
Inzicht in wat de verschillende delen van de zin met elkaar te maken hebben. Structuur zien in de taal.
Wat heeft invloed op elkaar?
Wat hoort bij elkaar?
Kunnen praten over taal.
Slide 3 - Tekstslide
Persoonsvorm en onderwerp
Persoonsvorm = hoofdwerkwoord in de zin (verandert bij verandering van tijd of enkelvoud/meervoud)
Onderwerp = personen/dieren/dingen die iets doen in de zin. Persoonsvorm en onderwerp komen overeen in getal en tijd.
Hoofdingrediënten van de zin.
Slide 4 - Tekstslide
Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde = persoonsvorm + alle andere werkwoorden in een zin.
Het geeft altijd aan dat iets of iemand iets doet.
Slide 5 - Tekstslide
Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit twee delen.
Het koppelwerkwoord en alle andere werkwoorden samen vormen het werkwoordelijk deel. Koppelwerkwoord koppelt een eigenschap, functie, toestand of hoedanigheid aan het onderwerp.
Het naamwoordelijk deel bestaat uit alle zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden die iets zeggen over het onderwerp.
Het naamwoordelijk gezegde geeft altijd aan dat iets of iemand iets is.
Bijv.: De wind is koud. VS De wind komt uit het oosten (= werkwoordelijk)
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Werkwoord = regisseur
Het werkwoord is de regisseur van de zin. De regisseur deelt de rollen uit.
1 rol = onderwerp - Jan(1) slaapt tijdens de les.
2e rol = lijdend voorwerp - Jan(1) slaat Piet(2).
3e rol = meewerkend voorwerp - Jan(1) geeft Piet(3) een laptop(2).
Slide 8 - Tekstslide
Lijdend voorwerp & meewerkend voorwerp
Het lijdend voorwerp: - bevat altijd een zelfstandig naamwoord. - kan het onderwerp worden als je een zin passief maakt. Hij koopt een fiets --> De fiets wordt door hem gekocht.
- Is het antwoord op de vraag: Wie/wat + persoonsvorm + onderwerp (& rest van de zin). Hij koopt een fiets. Wat koopt hij? --> een fiets
Slide 9 - Tekstslide
Lijdend voorwerp & meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp:
- Begint met aan of voor. Of je kunt aan of voor ervoor zetten.
- Ontvangt vaak iets
- Meestal een levend wezen of een instantie. (Soms een ding of iets abstracts.)
Slide 10 - Tekstslide
Aan de slag!
Zinsbouw – Zinsdelen
Zinsbouw – Persoonsvorm en onderwerp
Zinsbouw – Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
Zinsbouw – Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp