week 26

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Today
In lesson:
* check vocab + homework
* future: to be going to + ex. 26, 27
* together ex. 31

Homework: learn vocab ABCDGHI, do ex. 29, 30 + oefentoets theme 6

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Lesson goals
 
  • I know when to use 'to be going to'
  • I know how to make the correct form of 'to be going to'


Slide 4 - Tekstslide

Going to
 
Going to gebruik je als:

  • Iemand iets wel /niet van plan is (in het NL vaak vertaald met ‘gaan ‘)
  • Als je een voorspelling doet waarvoor je WEL bewijs hebt.


Slide 5 - Tekstslide






Vertaling:  
Ik ga studeren.
Hij/ zij/ het gaat spelen.
Wij / jullie / zij gaan vertrekken.

I
am /'m going to
study
hele ww
He/She/It
is /'s going to
play
hele ww
We/you/they
are / 're going to
leave
hele ww

Slide 6 - Tekstslide

Going to
 
De vragende vorm maak je door am, is of are vooraan in de zin te zetten: 


Are you going to play a match tomorrow?
Is it going to rain today?



Slide 7 - Tekstslide

Going to
 
De ontkennende vorm maak je door not achter am, are of is te zetten. 


I am not going to school today.
We aren't going to buy souvenirs.



Slide 8 - Tekstslide

Example 1 
I am going to study for my test.

Vragend maken --> am/is/are vooraan de zin:
Am I going to study for my test?

Ontkennend maken --> not achter am /is/ are zetten:
I am not going to study for my test

Slide 9 - Tekstslide

Example 2
It is going to rain

Ontkennend:     It is not going to rain

Vragend:        Is it going to rain?

Slide 10 - Tekstslide

It (rain)


A
going to rain.
B
are going to rain.
C
is going to rain.
D
is going to raining.

Slide 11 - Quizvraag

They (eat)
stew.
A
is going to eat
B
are going to eat
C
going to eat
D
going to eating

Slide 12 - Quizvraag

We (not / help)
you.
A
are not going to help
B
not going to help
C
is not going to help
D
going not help

Slide 13 - Quizvraag

Jack (not / walk)
home.
A
not going to walk
B
is not going to walk
C
isn't going to walk
D
aren't going to walk

Slide 14 - Quizvraag

(cook / you)
dinner?
A
you are going to cook
B
going to cook
C
is you going to cook
D
are you going to cook

Slide 15 - Quizvraag

Sue (share / not)
her biscuits.
A
are not going to share
B
is not going to share
C
is not going share
D
not going to share

Slide 16 - Quizvraag

I (not / spend)
my holiday abroad this year.
A
am going to spend
B
not going to spend
C
am not going to spend
D
am not going spend

Slide 17 - Quizvraag

Voorbereiding op de toets
* slim stampen
* Quizlet
* oefentoets
* herhalingsoefeningen hfd 6 (online in stepping stones)

Slide 18 - Tekstslide

Theme 6 test
Vocabulary, bijv:
  • The shop was full of ________ (reclame) for the new product 
  • MAAR OOK:  Engelse zinnen waarbij je moet kiezen uit reeks van NLse woordjes, vertalen en in juiste zin zetten (3 woorden blijven over)
Stones, bijv:
  • De weg vragen én wijzen (zinnen vertalen NLs-Eng) 
  • Stel voor om iets te gaan doen (zinnen vertalen Nls - Eng)
  • Gesprekje: waarin je zelf zinnetjes maakt in het Engels
(bijv.: metro -  nemen - Buckingham Palace)

Slide 19 - Tekstslide

Theme 6 test
Grammar, bijv.
  • Vul in can/ can't of could / couldn't - Kijk goed naar de hints achter de zin (bijv. 'zo beleefd mogelijk')
  • Gebiedende wijs (bijv:  ______ bridge (to cross - not)
  • mailtje schrijven met to be going to erin. Bijv. I ____ (study - not) for my test.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide