Lijdend voorwerp, werkwoordstijden en meewerkend voorwerp

Nederlands 2 maart 2021
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands 2 maart 2021

Slide 1 - Tekstslide

Check:
Is je huiswerk af?

 Lijdend voorwerp 1, 2 en 3
 Lijdend voorwerp 4, 5, 7
 Werkwoordstijden 1 – 3

----> Staan opdracht 2 en 7 (LV) in de OneNote? <----

Slide 2 - Tekstslide

Deze les
- samen nakijken Lijdend voorwerp opdracht 7
- kort bespreken Werkwoordstijden opdracht 3
- uitleg meewerkend voorwerp


Morgen: uitleg presentatie-opdracht

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
Je kunt:
  • uitleggen wat een lijdend voorwerp is;
  • een lijdend voorwerp in korte zinnen herkennen;
  • een lijdend voorwerp in langere zinnen herkennen;
  • de betekenis van de letters bij de werkwoordstijden uitleggen;
  • o.t.t., o.v.t., v.t.t. en v.v.t herkennen;
  • zelf zinnen maken in de o.t.t., o.v.t., v.t.t. en v.v.t;
  • uitleggen wat een meewerkend voorwerp is;
  • een meewerkend voorwerp in kortere zinnen herkennen;

Slide 4 - Tekstslide

Lijdend voorwerp

Slide 5 - Tekstslide

Wat doet het werkwoordelijk gezegde in een zin?

Slide 6 - Open vraag

Wat is de functie van het onderwerp in een zin?

Slide 7 - Open vraag

Wat is de functie van een lijdend voorwerp in een zin?

Slide 8 - Open vraag

Het lijdend voorwerp
Wat (of wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?

Begint nóóit met een voorzetsel

Kan niet bij alle werkwoorden voorkomen

Zet altijd in gedachten eerst strepen tussen de zinsdelen.

Slide 9 - Tekstslide

Lars schopt de voetbal in het doel.
Lijdend voorwerp?

Slide 10 - Open vraag

Lars / schopt / de voetbal / in het doel
1. persoonsvorm onderstrepen
2. strepen zetten
3. werkwoordelijk gezegde: schopt
4. onderwerp: Wie schopt? Lars
5. lijdend voorwerp: Wat schopt Lars? de voetbal

                                 -------> STAP voor STAP! <--------

Slide 11 - Tekstslide

Op zijn verjaardag kreeg hij veel Lego.
Lijdend voorwerp?

Slide 12 - Open vraag

Olivier nodigt Lucas uit op zijn feestje.
Lijdend voorwerp?

Slide 13 - Open vraag

Boeken met kleine lettertjes vindt Benthe helemaal niet erg.

Slide 14 - Open vraag

Ik had:
A
niets goed
B
1 zin goed
C
2 zinnen goed
D
alles goed

Slide 15 - Quizvraag

Let op!
Zorg dat de antwoorden van opdracht 2 en opdracht 7 in de OneNote staan!

Slide 16 - Tekstslide

Morgen wil ik graag:
A
meer oefenen
B
samen met Kkc oefenen
C
verder met de weektaak

Slide 17 - Quizvraag

Werkwoordstijden

Slide 18 - Tekstslide

O.T.T. / O.V.T. / V.T.T. / V.V.T.

Slide 19 - Tekstslide

Hoe los je dit puzzeltje op?

Slide 20 - Tekstslide

Werkwoordstijden opdracht 2
Neem de antwoorden van de opdracht over vanuit je huiswerk.

Slide 21 - Tekstslide

1 Thalia was flink geschrokken van haar schreeuwende buurjongen
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 22 - Quizvraag

2 Haar schreeuwende buurjongen liet Thalia flink schrikken.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 23 - Quizvraag

3 Zo'n zichtbare sterrenregen gebeurt niet vaak.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 24 - Quizvraag

4 Dertig jaar geleden is dat voor het laatst gebeurd.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 25 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp

Slide 26 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp
Aan wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? + weglaatproef
  

Aan wie + alles wat je gevonden hebt.


----> Kan niet bij alle werkwoorden voorkomen

----> Zet altijd in gedachten eerst strepen tussen de zinsdelen.

Slide 27 - Tekstslide

De weglaatproef
Laat 'aan' weg óf voeg 'aan' toe. 

Aan wie? ----> aan Lars

Vanmorgen gaven we de cadeautjes aan Lars
Vanmorgen gaven we de cadeautjes aan Lars
Vanmorgen gaven we Lars de cadeautjes.   ----> aan Lars is mv

Slide 28 - Tekstslide

Korte check

Slide 29 - Tekstslide

Wat is de functie van een lijdend voorwerp in een zin?

Slide 30 - Open vraag

Waar staat de V in vtt voor?

Slide 31 - Open vraag

Waar staat de V in ovt voor?

Slide 32 - Open vraag

VTT en OTT
Op welke kenmerken moet je letten?

Slide 33 - Open vraag

OTT of OVT
Waar moet je op letten?

Slide 34 - Open vraag

Weektaak
Meewerkend voorwerp 
1a en 1b
2 en 3
4a, 4c, 4d (niet samen), 4e
5
in de OneNote!
Meewerkend voorwerp met voor 
1b t/m 1e en 2

Slide 35 - Tekstslide