In deze les zitten 20 slides, met tekstslides en 4 videos.
Onderdelen in deze les
les 3: afkortingen
Slide 1 - Tekstslide
Vandaag
- Inhalen werkwoordspelling
- Inhalen boektoetsen
- M. opdracht 1 en 3, blz. 163, 164 (goed in je schrift schrijven, deze afkortingen worden gevraagd op de so!)
- Huiswerk: bekijk het filmpje over trema en apostrof (ma na de vakantie)
Slide 2 - Tekstslide
0
Slide 3 - Video
les 4: trema en apostrof
Slide 4 - Tekstslide
les 4: trema en apostrof
- Bekijk het filmpje over trema en apostrof in deze lessonup met oortjes!
- M. de test in Socrative: room name = ASLHETSTREEK
- M. opdrachten (zie schema)
- Tijd over? Lezen!
Slide 5 - Tekstslide
0
Slide 6 - Video
0
Slide 7 - Video
Opdrachten (blz. 164)
Verlengde instructie en opdracht 4
opdracht 4
opdracht 4 (even getallen)
1. minder dan 50 % goed
2. 50 tot 80 % goed
3. meer dan 80 % goed
Slide 8 - Tekstslide
les 8: leestekens
Slide 9 - Tekstslide
Vandaag
Datum toets spelling 11 november
Opdracht nakijken
Socrative test (ASLHETSTREEK)
M. opdrachten: zie schema
Klaar? Lezen in je leesboek
Slide 10 - Tekstslide
Opdracht 4
1 A4’tje
2 besproeiing
3 BN’er
4 cowboys
5 euro’s
6 functie-inhoud
7 glühwein
8 heien
9 hüttenkäse
10 intuïtie
11 lolly’tje
12 media-aandacht
13 milieu-inspectie
14 nuance
15 puppy’s
16 reünie
17 wc’tje
18 WK-wedstrijd
Slide 11 - Tekstslide
0
Slide 12 - Video
Opdrachten Nieuw Nederlands (blz. 210-211)
groep 1: minder dan 50 & goed (extra instructie)
groep 2: 50 tot 80 % goed
groep 3: meer dan 80 % goed
opdracht 2 t/m 5
opdracht 2 (oneven) en 3 t/m 5
opdracht 2 (oneven) en 3 en 5
Slide 13 - Tekstslide
Opdrachten Nieuw Nederlands (blz. 210-211)
Opdracht 2 1 , – staat tussen twee persoonsvormen; ; – staat tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen; . – sluit de zin af. 2 : – kondigt een citaat aan; ‘ – geeft het begin van een citaat aan; , – staat tussen een hoofdzin en een bijzin; . – sluit de zin af; ’ – sluit een citaat af. 3 ‘– geeft aan dat het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis; ’ – geeft aan dat het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis; , – staat voor een aanspreking; ? – sluit een vraag af.
4 , – staat voor een bijstelling; , – staat achter een bijstelling; : – kondigt een opsomming aan; , – staat tussen de delen van een opsomming; . – sluit de zin af. 5 : – kondigt een opsomming aan; ; – sluit een onderdeel van een lange opsomming af; ; – sluit een onderdeel van een lange opsomming af; ; – sluit een onderdeel van een lange opsomming af; . – sluit de zin af.
Opdracht 4 Slapend rijk worden Niks doen en daar bakken met geld mee verdienen; wie wil dat niet? De Amerikaanse ruimtevaartorganisatie NASA is op zoek naar proefpersonen die zeventig dagen lang in bed willen blijven liggen. Het bed is zestig graden gekanteld, zodat het hoofd lager ligt dan het lichaam. Een van de wetenschappers zegt over het onderzoek: ‘Als een mens zo lang in bed blijft liggen, lijken de symptomen en gevolgen op die van gewichtloosheid. Dat is precies waar NASA onderzoek naar wil doen.’
Opdracht 5 1 ‘Het gaat morgen de hele dag stormen’, zegt de weerman. De weerman zegt: ‘Het gaat morgen de hele dag stormen.’ 2 Na het eten zei mijn vader dat hij wel een kop koffie lustte. 3 ‘Ik heb echt geen zin in dat familiefeestje’, zucht Joyce. Joyce zucht: ‘Ik heb echt geen zin in dat familiefeestje.’ 4 De buurvrouw vraagt: ‘Hanna, kun jij vanmiddag even op mijn kinderen passen?’ De buurvrouw vraagt: ‘Kun jij vanmiddag even op mijn kinderen passen, Hanna?’ ‘Hanna, kun jij vanmiddag even op mijn kinderen passen?’ vraagt de buurvrouw. ‘Kun jij vanmiddag even op mijn kinderen passen, Hanna?’ vraagt de buurvrouw. ‘Hanna,’ vraagt de buurvrouw, ‘kun jij vanmiddag even op mijn kinderen passen?’ 5 Geschrokken riep Fedja dat het al tien uur was. Fedja riep geschrokken dat het al tien uur was.
Slide 15 - Tekstslide
www.nederlandsetaaltest.nl
Slide 16 - Link
Werkwoordspelling
Maak zinnen van minimaal acht woorden met de volgende werkwoordsvormen: