B2C 8-4-'21

B2C - English
Week 14 - Lesson one

Ga naar
LessonUp.app
              en log in met de code hieronder. 


1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

B2C - English
Week 14 - Lesson one

Ga naar
LessonUp.app
              en log in met de code hieronder. 


Slide 1 - Tekstslide

Today
Lesson one:
Unit 2: Modals
Lesson one:
Unit 2: Present perfect
+ Kahoot/Quizlet






Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn modals? Kun je
voorbeelden geven?

Slide 3 - Woordweb

Can

Als je wilt zeggen dat iets mag of niet mag (can't/cannot)


Bijvoorbeeld:

You can borrow my pen

You can't use my bike because I need it myself


Ook feitjes: I can count to ten. He can drive really well. 



Slide 4 - Tekstslide

Can / Could

Je gebruikt "can" en "could" om te vragen of iets mag.

"Could" is altijd beleefder dan "can"


Bijvoorbeeld:

Can we eat pizza tonight?

Could I borrow your pen (please)?

Slide 5 - Tekstslide

Could

"Could" kun je ook gebruiken voor mogelijkheden
(zou kunnen):


Bijvoorbeeld:

We zouden pizza kunnen bestellen als je niet wilt koken.
We could order pizza if you don't want to cook. 


Slide 6 - Tekstslide

To be able to 

Als je wilt zeggen dat je ergens toe in staat was.

Bijvoorbeeld:

I was able to play football
 (but not anymore because I broke my leg)


My mother  and father were able to read small letters
 (but not anymore because they need glasses)

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

The patient _______ walk again in a few days.
A
can
B
will be able to

Slide 9 - Quizvraag

I ___ swim very well.
A
can
B
am able to
C
be able to

Slide 10 - Quizvraag

It is little Sue's birthday tomorrow, she ......... sleep.
A
Cannot
B
is not able to

Slide 11 - Quizvraag

John ....................... participate tomorrow, he has broken his leg!
A
cannot
B
will not be able to

Slide 12 - Quizvraag

Must, have to, should
- Must & have to: moeten          - Should: advies geven, suggestie

De spreker verplicht iets: must
She must do her homework on time.      He must be on time.

Iemand anders verplicht je iets: have to
We have to listen to the teacher.       You have to sign up. 

Slide 13 - Tekstslide

We ______ have a reservation. There are always tables available.
A
doesn't have to
B
don't have to
C
didn't have to
D
must not

Slide 14 - Quizvraag

You _______ use eggs in this cake. He's allergic!
A
must not
B
don't have to
C
didn't have to
D
doesn't have to

Slide 15 - Quizvraag

My doctor says I ________ stop smoking.
A
has to
B
have to
C
must

Slide 16 - Quizvraag

I really ___________________ go to bed now, or I won’t be fit tomorrow.

A
must
B
have to
C
should
D
ought to

Slide 17 - Quizvraag

It's a hospital. You ... smoke.
A
must not
B
don't have to
C
should not

Slide 18 - Quizvraag

Any questions?

Slide 19 - Woordweb

Now:

Learn: grammar page 125

Do: exercises 1 & 2
Werkblad (zie Magister)

Slide 20 - Tekstslide

Today
Lesson one:
Unit 2: Modals
Lesson one:
Unit 2: Present perfect
+ Kahoot/Quizlet






Slide 21 - Tekstslide

B2C - English


Week 14 - Lesson two

 



Slide 22 - Tekstslide

PRESENT PERFECT
Gebruik Present Perfect:
1. iets is in het verleden begonnen en is nu nog aan de gang.
2. iets is in het verleden gebeurd en je merkt nu nog het resultaat.

Voorbeelden:
1. I have lived in New York for seven years now.
    Ik woon al zeven jaar in New York. --> in het verleden begonnen en nog steeds bezig.

2. I have painted the door.
     Ik heb de deur geschilderd. --> in het verleden gedaan en je merkt nu nog resultaat.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Herhaling


                       Present perfect


        have / has + voltooid deelwoord

Slide 25 - Tekstslide

SIGNAALWOORDEN
  • JUST - NET
  • ALREADY - AL
  • YET - AL (IN VRAAGZINNEN)
  • NOT YET - NOG NIET
  • ALWAYS - ALTIJD AL
  • NEVER - NOOIT
  • EVER - OOIT
  • SINCE - SINDS
  • FOR - (NU) AL
  • (FOR) HOW LONG? - HOE LANG

Slide 26 - Tekstslide

Welke zin staat in de Present Perfect?
A
My cat finally caught the mouse.
B
His cat hasn't caught a mouse since last year.
C
My dog never catches anything.
D
Did you get caught?

Slide 27 - Quizvraag

Maak de present perfect:
He listens

Slide 28 - Open vraag

zij heeft gedaan
A
she did do
B
she have done
C
she has done
D
she has did

Slide 29 - Quizvraag

Maak de present perfect:
She writes

Slide 30 - Open vraag

Now:

Learn: grammar page 125

Do: exercise 3
Werkblad (zie Magister)

Zometeen: Kahoot!

Slide 31 - Tekstslide