In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 5 min
Onderdelen in deze les
Instructie voor klaar zitten start les:
Etui
Agenda
Schrift/blaadje (aantek)
Chromebook (dicht)
Telefoon op stil in je tas
Inloggen LessonUp
Kauwgom uit
timer
5:00
Slide 1 - Tekstslide
Voorbereiding toets
Instructie voor klaar zitten start les:
Etui
Agenda
Schrift/blaadje (aantek)
Chromebook (dicht)
Telefoon op stil in je tas
Inloggen LessonUp
Kauwgom uit
timer
5:00
Afmaken PO K7:
Keano
Saar
Evin
Slide 2 - Tekstslide
lesplanning
Hoe leer je voor de toets? (15 min)
Herhaling belangrijkste theorie + laatste vragen + tijd om te leren (40 min)
Herhalingsspel (20 min)
Afsluiten (5 min)
Slide 3 - Tekstslide
leerdoelen
Na deze les kan je...
Vertellen wat je nog goed moet oefenen voor de toets en wat je al goed weet
Slide 4 - Tekstslide
Hoe leer jij?
Bespreek met jouw buurman/buurvrouw hoe jij leert voor de toets
Schrijf op het blaadje 3 manieren met op nummer 1 de beste tactiek
timer
3:00
Slide 5 - Tekstslide
Herhaling K3, K4, K5
Les 3
Slide 6 - Tekstslide
Toetsstof
K3 (alleen les 1)
K4 (alles)
K5 (alles)
Slide 7 - Tekstslide
K3 (les 1)
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
K4 (les 1)
Slide 12 - Tekstslide
Wat is wat?
Slide 13 - Tekstslide
Iets wat levenskenmerken heeft is..
A
..levend
B
..dood
C
..levenloos
Slide 14 - Quizvraag
Alle organismen herken je aan de levenskenmerken.
Sleep het levenskenmerk naar het juiste plaatje.
Voortplanten
Reageren
Uitscheiden
Voeden
Ademen
Groeien
Slide 15 - Sleepvraag
wat is een eencellige schimmel?
A
champignon
B
paddenstoel
C
gist
D
zowel a,b als c
Slide 16 - Quizvraag
K4 (les 2)
Slide 17 - Tekstslide
Schimmel
Bacterie
Plantaardige cel
Dierlijke cel
Slide 18 - Sleepvraag
Een dierlijke cel heeft:
A
wel een celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
B
wel een celkern -GEEN celwand - GEEN bladgroenkorrels
C
GEEN celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
D
GEEN celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
Slide 19 - Quizvraag
K4
Organismen bestaan uit cellen
Slide 20 - Tekstslide
K4
Cellen bestaan uit organellen
Slide 21 - Tekstslide
Alle cellen hebben
Celmembraan: de douane van de cel. Hier wordt bepaald wat een cel in en uit mag.
Cytoplasma: dit is een vloeistof waar stoffen in opgelost zitten. Hier vindt ook de verbranding plaats.
Slide 22 - Tekstslide
Plantencellen hebben
Vacuole: dit is een soort waterballon. Deze vult zich met vocht waardoor alles in de cel tegen de celwand aangeduwd wordt. Zo wordt de cel stevig.
Bladgroenkorrel: hier vindt fotosynthese plaats.
Slide 23 - Tekstslide
Alleen dieren hebben geen
Celwand: dit geeft stevigheid en bescherming aan de cel.
Slide 24 - Tekstslide
Alleen bacterien hebben geen
Celkern: dit is het regelcentrum van de cel. Hier wordt bepaald wat een cel moet doen.
In de celkern ligt ook het erfelijk materiaal opgeslagen.
(bij een bacterie ligt dit los in het cytoplasma)
Slide 25 - Tekstslide
Een virus is geen organisme
Want hij vertoont niet alle 6 de levenskenmerken
Hij kan niet zelf voortplanten
Slide 26 - Tekstslide
K5 les 1
Slide 27 - Tekstslide
Wat heeft een bacteriecel niet wat andere cellen wel hebben?
A
Celwand
B
Celmembraan
C
Celkern
D
Cytoplasma
Slide 28 - Quizvraag
Een bacteriecel heeft een celkern
A
Juist
B
Onjuist
Slide 29 - Quizvraag
Sommige goede bacteriën helpen ons juist bij het verteren van ons eten. Deze bacteriën wonen in ons lichaam. Op de plek waar je eten wordt verteerd. Waar is dit?
Slide 30 - Open vraag
K5 les 2
Slide 31 - Tekstslide
Wat is 'conserveren'?
Slide 32 - Open vraag
drogen
vacuum verpakken
conserverings-
middel
toevoegen
Slide 33 - Sleepvraag
K5 les 3
Slide 34 - Tekstslide
klassieke biotechnologie
moderne biotechnologie
Slide 35 - Sleepvraag
klassieke biotechnologie
= Het hele organisme wordt gebruikt om een nieuw product te maken
Slide 36 - Tekstslide
Moderne biotechnologie
= Hierbij wordt een deel van het organisme gebruikt. Bij moderne biotechnologie wordt het erfelijke materiaal gebruikt.
Slide 37 - Tekstslide
Moderne biotechnologie
Voorbeeld:
Kwallen geven licht.
Je neemt een cel van deze kwal.
Je knipt het stukje DNA eruit wat zorgt voor het fluoresceren.
Je plakt het stukje DNA in het DNA van een bacterie.
De bacterie heeft een nieuw stukje DNA. Dat noem je een transgeen.
Deze bacteriën geven nu ook licht.
Slide 38 - Tekstslide
Laatste vragen + leren toets
Wie: alleen of zachtjes overleggen
Vraag? Kom aan mijn tafel
timer
10:00
Slide 39 - Tekstslide
Bingo
Iedereen krijgt een bingo kaart
Ik lees de omschrijving van een woord voor
Streep af als dit om een woord op jouw blaadje gaat