In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
H9 Systeem aarde en de mens
Slide 1 - Tekstslide
VOORKENNIS
Welk proces geven de pijlen A weer?
Welk proces geeft pijl b weer?
Wat is het belang van reducenten (nummer 3) in de C-kringloop?
dissimilatie
(C-)assimilatie
Omzetten van organische stoffen naar anorganische stoffen.
Omzetten van anorganische stoffen naar organische stoffen.
Slide 2 - Sleepvraag
Hoort het proces waarbij brooddeeg rijst door gist bij de C-kringloop, de N-kringloop of beide?
A
Bij de koolstofkringloop
B
Bij de stikstofkringloop
C
Bij beide kringlopen
Slide 3 - Quizvraag
Hoort het proces waarbij dode planten in een sloot anaeroob worden afgebroken tot de C-kringloop, de N-kringloop of beide?
A
Bij de koolstofkringloop
B
Bij de stikstofkringloop
C
Bij beide kringlopen
Slide 4 - Quizvraag
Hoort het proces waarbij kalkrotsen verweren tot de C-kringloop, de N-kringloop of beide?
A
Bij de koolstofkringloop
B
Bij de stikstofkringloop
C
Bij beide kringlopen
Slide 5 - Quizvraag
Hoort het proces dissimilatie tot de C-kringloop, de N-kringloop of beide?
A
Bij de koolstofkringloop
B
Bij de stikstofkringloop
C
Bij beide kringlopen
Slide 6 - Quizvraag
9.1 Klimaatverandering
Slide 7 - Tekstslide
Leerdoelen 9.1
Je beschrijft de grote koolstofsinks van systeem Aarde
Je legt uit hoe door menselijke activiteiten de uitstoot van broeikasgassen het klimaat beïnvloedt
Je legt de effecten van klimaatverandering op biodiversiteit uit
Slide 8 - Tekstslide
Braindump:
Lees blz. 11
Als je klaar bent met lezen:
1. Sla je boek even dicht
2. Schrijf zoveel mogelijk op wat je hebt onthouden
3. Vergelijk nu wat je hebt opgeschreven met wat er in het boek staat. Klopt het en welke dingen was je vergeten?
timer
4:00
Slide 9 - Tekstslide
Koolstofkringloop
Pak BINAS 93G erbij
Slide 10 - Tekstslide
Snelle en langzame CO2 kringloop
Snelle kringloop: via producenten , consumenten (dieren) , reducenten
Langzame kringloop: via fossiele brandstoffen of kalkskeletten (alles
Welke organismen vallen onder deze groep?
Welke organismen vallen onder deze groep?
Welke organismen vallen onder deze groep?
Slide 11 - Tekstslide
Source en Sink in de koolstofkringloop
Source: een plaats in de koolstofkringloop waar opgeslagen koolstof uit vrijkomt
Sink: een plaats in de koolstofkringloop waar koolstof wordt opgeslagen
Slide 12 - Tekstslide
Koolstof voorraden (sinks)
Fossiele brandstoffen
Permafrost gebieden
Bodem van de oceaan
Kalkgesteenten
Biomassa
Langzame koolstofkringloop
Snelle koolstofkringloop
=
=
Slide 13 - Tekstslide
Sink
Sink
Sink
Sink
Slide 14 - Tekstslide
Wanneer neemt de CO2 in omloop toe? Gebruik de woorden sink en source.
Slide 15 - Open vraag
CO2 en broeikaseffect
versneld vrijmaken CO2 uit langzame koolstof kringloop
verhoogt het CO2 gehalte in de atmosfeer.
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Video
Broeikasgassen
CO2
Methaan
Ozon
N2O (lachgas)
Waterdamp
Hoe groter de hoeveelheid broeikasgassen hoe groter het broeikaseffect -> versterkt broeikaseffect.
Slide 18 - Tekstslide
Biodiversiteit
Door wijzigingen in de temperatuur is voedsel niet meer op het juiste moment beschikbaar.
Bijvoorbeeld eikenprocessierupsen voor koolmezenkindjes.
Voedselketens raken ontregeld.
Slide 19 - Tekstslide
Methaan en broeikaseffect
Methaan (CH4) komt vrij bij:
de veeteelt (koeien *)
landbouw
verbranden fossiele brandstoffen
afvalstortplaatsen (anaerobe afbraak)
ontdooien permafrost.
(*) Eén Nederlandse koe stoot gemiddeld ongeveer evenveel methaan uit als de CO2 van een gemiddelde personenauto, die 15.000 km per jaar rijdt.
Slide 20 - Tekstslide
Lachgas en broeikaseffect
Lachgas (N2O) komt vrij door:
bacteriewerking in de oceanen
door uitspoeling van nitraat
feestende jongeren
Slide 21 - Tekstslide
Waterdamp en broeikaseffect
Door de opwarming van de aarde
meer waterdamp in de atmosfeer
zorgt voor een zichzelf versterkend effect.
Slide 22 - Tekstslide
Gevolgen klimaatverandering
De abiotische factoren van ieder ecosysteem veranderen.
Welk effect heeft dit op de soortensamenstelling (biodiversiteit) van ieder gebied?
Slide 23 - Tekstslide
Biodiversiteit
Elke soort heeft een optimum voor abiotische factoren. Door de klimaatverandering veranderen abiotische factoren in veel gebieden op aarde. De soorten zijn dan niet meer optimaal aangepast op de abiotische factoren van het gebied. De verandering gaat sneller dan de soort met adaptatie (evolutie) kan bijhouden.
Slide 24 - Tekstslide
Biodiversiteit
Door wijzigingen in de temperatuur is voedsel niet meer op het juiste moment beschikbaar.
Bijvoorbeeld eikenprocessierupsen voor jonge koolmezen.
Voedselketens raken ontregeld.
Slide 25 - Tekstslide
Leerdoelen 9.1
Je beschrijft de grote koolstofsinks van systeem Aarde
Je legt uit hoe door menselijke activiteiten de uitstoot van broeikasgassen het klimaat beïnvloedt
Je legt de effecten van klimaatverandering op biodiversiteit uit
Slide 26 - Tekstslide
Leerdoelen 9.1
Je beschrijft de grote koolstofsinks van systeem Aarde
Je legt uit hoe door menselijke activiteiten de uitstoot van broeikasgassen het klimaat beïnvloedt
Je legt de effecten van klimaatverandering op biodiversiteit uit