Voor het spellen van de persoonsvorm in de verleden tijd (met zwakke werkwoorden) en het voltooid deelwoord.
Stap 1: Bekijk het hele werkwoord en bepaal de stam.
Stam = hele werkwoord - en. (fietsen = fiets, gooien = gooi, beloven = belov)
Stap 2: Kijk naar de laatste letter van de stam, zit deze in 't (x) kofschip?
Ja: vervoeg het werkwoord met de ik-vorm en een T. (fietste/fietsten/gefietst)
Nee: vervoeg het werkwoord met de ik-vorm en een D. (gooide/gooiden/gegooid, beloofde/beloofden/beloofd)