Persoonlijk voornaamwoord als onderwerp

Herhaling

De zin
onderwerp + PV
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
Instroom 1Secundair onderwijs

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhaling

De zin
onderwerp + PV

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp en de persoonsvorm in deze zin? 'Mijn moeder maakt lekker eten klaar.'
A
moeder
B
eten
C
maakt
D
lekker

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp en de persoonsvorm in deze zin? 'De kinderen spelen buiten in de tuin.'
A
spelen
B
kinderen
C
buiten
D
tuin

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp en de persoonsvorm in de volgende zin? 'De hond blaft naar de postbode.'
A
naar
B
blaft
C
postbode
D
hond

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De kinderen lopen snel naar school.
A
kinderen
B
lopen
C
school
D
snel

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mijn kat speelt graag met een muis.
A
speelt
B
graag
C
kat
D
muis

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk voornaamwoord als onderwerp
Instroom 1: hoofdstuk 1: Hallo, wie ben jij?
OKAN Pb
Mevrouw Amodio

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van de les kunnen jullie het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp correct gebruiken.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je al over het gebruik van persoonlijke voornaamwoorden als onderwerp?

Slide 9 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Betekenis van persoonlijke voornaamwoorden
Persoonlijke voornaamwoorden vervangen een persoon of groep mensen in een zin

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het persoonlijk voornaamwoord (als onderwerp) pg. 22
enkelvoud
  1. ik =>   (Ik woon in Hasselt.)
  2. jij  => (Jij bent mijn klasgenoot.)
  3. hij => ( Imam Shah zit in Pb = Hij zit in Pb.)
  4. zij =>  (Dasha komt uit Oekraïne = zij komt uit Oekraïne.)
  5. u =>   (Dag mevrouw, hoe heet u?)

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het persoonlijk voornaamwoord (als onderwerp) pg. 22
meervoud
  1. wij => (Mijn vriend en ik wonen in Heusden-Zolder, wij zijn één maand in België.)
  2. jullie => (De leraar zegt: 'Jullie zijn welkom!')
  3. zij => (Nimo en Ivan komen naar school, zij leren Nederlands.)

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dieren en dingen
  • enkelvoud: hij, ze of het
  • meervoud: Ze
  • voorbeelden: de fiets is mooi. Hij is mooi.
  • De leeuwin slaapt. Ze slaapt.
  • Het huis is groot. Het is groot.
  • De boeken liggen op de bank. Ze liggen op de bank.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefeningen cursus
Oefening 7 pg. 23

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bespreken oefening
Bespreken van de oefening en controleren van de antwoorden.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 17 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.