H1.4 Meer mensen krijgen inspraak

1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 43 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?

1. filmpje : Mensen krijgen meer inspraak (6 min).
2. Leerdoel 1
3. Controleren van de antwoorden.
4. Wat is belangrijk in de tekstblokken blz. 46 en 48?
5. Huiswerk opschrijven in je agenda.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Leerdoel (blz. 44) 
Je kunt uitleggen wat er in het bestuur van Nederland veranderde door de grondwet van 1848.

De leden van het parlement werden gekozen door burgers (rijke mannen). Het parlement (= volksvertegenwoordiging) nam besluiten namens het volk. Elke vier jaar kwamen er verkiezingen.
De koning mocht de ministers niet meer benoemen/ kiezen, dat deed nu het parlement. De ministers moesten problemen in het land oplossen en besluiten van het parlement uitvoeren. Ze konden worden weggestuurd, als ze hun werk niet goed deden.

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 1a
Maak de zin kloppend.
De verspreiders van dit affiche wilden dat er kiesrecht kwam voor alle mannen / vrouwen / mannen en vrouwen. De boodschap van het affiche past bij de mening van de liberalen / socialisten.

  • De verspreiders van dit affiche wilden dat er kiesrecht kwam voor alle mannen en vrouwen. De boodschap van het affiche past bij de mening van de socialisten.

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 1b
Wat denk je: waren zulke demonstraties een goede manier om te zorgen voor
kiesrecht? Leg je antwoord uit.
Bijvoorbeeld:

  • ja, want arbeiders hadden geen andere manier om voor veranderingen te zorgen en demonstreren is een betere manier dan gewelddadige acties.
  • De arbeiders waren een hele grote groep, dat maakte dus wel indruk.

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 1c
Wat zouden liberalen gevonden hebben van een demonstratie zoals op dit affiche?
Leg je antwoord uit.
Bijvoorbeeld: 
  • Ze waren bang, want door algemeen kiesrecht zouden zij macht verliezen.
  • ze vonden het prima, want liberalen vonden dat mensen recht hadden op vrijheid van meningsuiting.

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 2a
Maak de zinnen kloppend.
– Lange tijd was Nederland een republiek en lag de macht bij een koning / rijke mannen.
– Vanaf 1815 lag de macht bij een koning / rijke mannen.
– Vanaf 1848 lag de meeste macht bij de koning / rijke mannen.

  • Lange tijd was Nederland een republiek en lag de macht bij een rijke mannen.
  • Vanaf 1815 lag de macht bij een koning / rijke mannen.
  • Vanaf 1848 lag de meeste macht bij de koning / rijke mannen.

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 2b
Wat wilden liberalen veranderen aan de grondwet van 1815? Maak de zinnen kloppend.
– De koning moest meer / minder macht krijgen.
– Het parlement moest meer / minder macht krijgen.

  • De koning moest meer / minder macht krijgen.
  • Het parlement moest meer / minder macht krijgen.

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 3a
Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde, van vroeger naar later.
A De koning heeft de meeste macht.
B In verschillende Europese landen zijn er opstanden.
C Liberale burgers willen een andere grondwet.
D Koning Willem II ondertekent de grondwet van Thorbecke.
E Koning Willem II is bang dat hij zal worden afgezet.
De juiste volgorde is:
  • A, C, B, E, D.

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 3b
Liberalen eisten al langere tijd meer inspraak in het bestuur.
Waarom gaf de koning juist in 1848 opdracht tot het schrijven van een nieuwe grondwet? Gebruik een gebeurtenis uit vraag a in je antwoord.
  • In dat jaar waren overal in Europa en in Nederland opstanden van burgers. De koning Willem II was bang dat hij zou worden afgezet en gaf opdracht tot het schrijven van een nieuwe grondwet.

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 4
Maak de zinnen over de grondwet van 1848 kloppend.
– Het parlement werd gekozen door de koning / rijke mannen.
– De ministers gehoorzaamden aan de koning / het parlement.
– De koning / Het parlement mocht ministers wegsturen.
– De regering bestond uit de ministers en de koning / leden van het parlement.

  • Het parlement werd gekozen door de koning / rijke mannen.
  • De ministers gehoorzaamden aan de koning / het parlement.
  • De koning / Het parlement mocht ministers wegsturen.
  • De regering bestond uit de ministers en de koning / leden van het parlement.

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 5a
Wat betekent het begrip ‘parlementaire democratie’? Maak de juiste combinaties.
A Parlementaire   1 De macht ligt bij het volk.
B Democratie         2 Er is een volksvertegenwoordiging.

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 5a
Wat betekent het begrip ‘parlementaire democratie’? Maak de juiste combinaties.
A Parlementaire   1 De macht ligt bij het volk.
B Democratie         2 Er is een volksvertegenwoordiging.

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 5b 
Welke groep kreeg in 1848 kiesrecht?
A Arme mannen.
B Arme vrouwen.
C Rijke mannen.
D Rijke vrouwen.

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 5c 
Om welke reden was Nederland in 1848 nog geen echte democratie?
  • Vrouwen en arme mannen mochten niet stemmen.

Slide 16 - Tekstslide

Huiswerk
H1.4. Meer mensen krijgen inspraak 
Lezen blz. 46 t/m 50
Maken opdrachten 6 t/m 11 (opdracht 12 online)

PW hfd-1 (par. 1 t/m 4)

Slide 17 - Tekstslide

Leerdoel
Je kunt beschrijven dat Nederland steeds democratischer werd.

Het parlement besloot om de grondwet te wijzigen. In 1917 kregen alle mannen kiesrecht en in 1919 kregen ook vrouwen kiesrecht. Vanaf dat moment mochten mannen én vrouwen stemmen en konden ze ook gekozen worden voor het parlement. Nederland was een échte democratie geworden, maar voor de wet bleef de ongelijkheid van vrouwen na lang bestaan.


Slide 18 - Tekstslide

Wat gaan we doen?

1. het leerdoel (blz. 46)
2. nakijken van de gemaakte opdrachten 6 t/m 11 (12).
3. Huiswerk opschrijven in de planagenda.

Slide 19 - Tekstslide

Leerdoel (blz. 46)
 Je kunt uitleggen wat feministen wilden veranderen aan de samenleving.

Het feminisme wilde gelijke rechten voor vrouwen. Dat was het belangrijkste doel. Ze wilden invoering van kiesrecht voor vrouwen. Vrouwen zouden dan kunnen stemmen op voorstanders van vrouwenrechten, of zelf de politiek ingaan. Zo zouden zij wetten kunnen afschaffen die voor vrouwen nadelig waren, een goede opleiding kunnen volgen en hetzelfde salaris krijgen als mannen.

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 6a
 Gebruik zo nodig V4.2 op pagina 11. Maak de juiste combinaties.

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht 6b
Hieronder staan vijf voorbeelden van ongelijkheid tussen man en vrouw rond 1880.
Wat was de reden voor deze ongelijkheid: de wet of ongeschreven normen en waarden?

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 6b

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht 6c
Gebruik de zinnen bij vraag b. Kijk in de laatste kolom van de tabel. Vul de zinnen
aan.
– Een voorbeeld van een norm is zin ....
– Een voorbeeld van een waarde is zin ....
  • Een voorbeeld van een norm is zin 5
  • Een voorbeeld van een waarde is zin 2

Slide 24 - Tekstslide

Opdracht 7
a.
Wat is het feminisme?
  • Een beweging die opkomt voor gelijke rechten voor vrouwen.
b.
Wat was het belangrijkste doel van de feministen in de 19e eeuw?
  • Doel was dat vrouwen kiesrecht kregen.

Slide 25 - Tekstslide

Opdracht 7c
Gebruik bron 3. Op de bron zie je hoe vrouwen strijden voor gelijke rechten. Op welke drie manieren deden ze dat? Tip: lees het bronbijschrift goed.
A Ze demonstreerden.
B Ze organiseerden bijeenkomsten.
C Ze richtten vakbonden op.
D Ze schreven pamfletten.
E Ze staakten.

Slide 26 - Tekstslide

Opdracht 7c
Gebruik bron 3. Op de bron zie je hoe vrouwen strijden voor gelijke rechten. Op welke drie manieren deden ze dat? Tip: lees het bronbijschrift goed.
A Ze demonstreerden.
B Ze organiseerden bijeenkomsten.
C Ze richtten vakbonden op.
D Ze schreven pamfletten (gedrukt geschift over de actualiteit).
E Ze staakten.

Slide 27 - Tekstslide

Opdracht 8a
Om welke redenen ontstond het feminisme als eerste onder vrouwen uit de middenklasse en de gegoede burgerij, en niet onder arbeidersvrouwen? Maak de zinnen kloppend.
– De meeste arbeidersvrouwen werkten wel / niet, de meeste vrouwen uit de hogere klassen werkten wel / niet. Zij hadden dus meer / minder tijd om voor hun rechten op te komen.
  • De meeste arbeidersvrouwen werkten wel / niet, de meeste vrouwen uit de hogere klassen werkten wel / niet. Zij hadden dus meer / minder tijd om voor hun rechten op te komen.
 

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht 8a
Om welke redenen ontstond het feminisme als eerste onder vrouwen uit de middenklasse en de gegoede burgerij, en niet onder arbeidersvrouwen? Maak de zinnen kloppend.
– Arbeidersvrouwen waren vaak lang / nauwelijks naar school geweest, vrouwen uit de hogere klassen waren vaak wel / niet naar school geweest. Zij konden daardoor beter / minder goed voor zichzelf opkomen.
  • Arbeidersvrouwen waren vaak lang / nauwelijks naar school geweest, vrouwen uit de hogere klassen waren vaak wel / niet naar school geweest. Zij konden daardoor beter / minder goed voor zichzelf opkomen.

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht 8b
Welke periode wordt bedoeld met de eerste feministische golf?
  • De periode van 1870 tot 1919.

Slide 30 - Tekstslide

Leerdoel (blz. 48)
Je kunt beschrijven dat Nederland steeds democratischer werd.

Door een aantal wijzigingen van de grondwet vanaf 1848 wordt Nederland steeds democratischer. Toen in 1919  alle mannen en vrouwen kiesrecht hadden gekregen en mochten stemmen en gekozen konden worden voor het parlement was Nederland een échte democratie geworden. Maar de ongelijkheid voor de wet bleef, net als het idee dat vrouwen vooral thuis voor de kinderen moesten zorgen.

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht 9a
Hoe kwam er algemeen kiesrecht in Nederland? Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde, van vroeger naar later.
A Alle mannen krijgen kiesrecht.
B Er komt algemeen kiesrecht.
C Ook mannen die iets minder rijk zijn, mogen stemmen.
D Rijke mannen mogen stemmen.
De juiste volgorde is: 
  • D, C, A, B.

Slide 32 - Tekstslide

Opdracht 9b
Met welke gebeurtenis van vraag a eindigde de eerste feministische golf? Leg je antwoord uit.

Met gebeurtenis ...., want......
  • Met gebeurtenis B , want toen mochten ook vrouwen stemmen.

Slide 33 - Tekstslide

Opdracht 10a
Leg met behulp van de bron uit dat Nederland in 1848 nog geen democratie was.
  • In bron 5 staat dat 6% van de mannen kiesrecht had in 1848. Dat betekent dat heel veel mensen (vrouwen) geen kiesrecht hadden. 
  • Niet iedereen mocht stemmen.

Slide 34 - Tekstslide

Opdracht 10b
Leg met behulp van de bron uit dat Nederland in 1913 democratischer was dan in 1848.

  • In 1913 hadden al veel meer mannen kiesrecht dan in 1848.

Slide 35 - Tekstslide

Opdracht 10c
Wanneer werd Nederland een echte democratie? Leg je antwoord uit.

  • In 1919, want vanaf dat jaar mochten alle volwassenen stemmen: rijk en arm, man en vrouw.

Slide 36 - Tekstslide

Opdracht 11a
Welke soorten veranderingen zijn hieronder beschreven? Maak de zinnen kloppend.
– Suze Groeneweg was in 1918 de eerste vrouw in het parlement. Dat is een culturele / economische / politieke verandering, want  ....

  • Suze Groeneweg was in 1918 de eerste vrouw in het parlement. Dat is een culturele / economische / politieke verandering, want daarvoor mochten alleen mannen het land besturen.

Slide 37 - Tekstslide

Opdracht 11a
Suze Groeneweg was de eerste vrouw die haar geld verdiende als parlementslid.
Dat is een culturele / economische / politieke verandering, want .....

  • Suze Groeneweg was de eerste vrouw die haar geld verdiende als parlementslid. Dat is een culturele / economische / politieke verandering, want voor het eerst voorzag een vrouw in haar onderhoud door te werken als politicus in het parlement.

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Video

Opdracht 12a

Slide 40 - Tekstslide

Opdracht 12b

Slide 41 - Tekstslide

Opdracht 12c

Slide 42 - Tekstslide

Pak je planagenda en schrijf op:
Maak, als voorbereiding, op de toets: 
Hfd.1: afsluiting (blz. 64-67)
maken opdr. 1 t/m 10

 PW hfd-1 (par. 1 t/m 4)

Slide 43 - Tekstslide