Vroeger stonden er gevangenisstraffen op homoseksualiteit
Slide 4 - Tekstslide
Rechtsregels zijn plaatsgebonden
In Nederland is abortus en euthanasie toegestaan
In Nederland mogen homo’s met elkaar trouwen
(Vuur)wapens zijn in Nederland verboden
Nederland kent geen doodstraf
Slide 5 - Tekstslide
Risicofactoren
Met deze factoren is de kans groter, maar wil niet zeggen dat iedereen die 1 factor heeft meteen crimineel is.
Groepsdruk
Slechte opvoeding
Drank en drugs
Erfelijke factoren
Schooluitval
Slide 6 - Tekstslide
Sociale controle
Er is minder sociale controle tegenwoordig waardoor de pakkans kleiner wordt.
Grote steden kun je anoniem leven
Slide 7 - Tekstslide
Theorie is een verklaring voor dingen die om ons heen gebeuren. 6y wetenschappelijke verklaringen voor criminaliteit.
Aangeleerd-gedragstheorie
Anomietheorie
Bindingstheorie
Rationele-keuze-theorie (gelegenheidstheorie)
Etiketteringstheorie
Neutralisatietheorie
Slide 8 - Tekstslide
Wat mag de politie?
Je fouilleren
Je arresteren
Je huis onderzoeken
Zijn hier nog verdere regels aan verbonden?
Slide 9 - Tekstslide
De rechter controleert de persoonsgegevens.
De officier van justitie leest de aanklacht voor.
De rechter, de officier van justitie en de advocaat stellen vragen aan de verdachte.
Getuigen worden opgeroepen (meineed).
Officier van justitie legt uit waarom verdachte schuldig is.
De advocaat geeft zijn visie (te hoge straf).
De verdachte mag zelf iets zeggen.
De rechter spreekt het vonnis uit
De rechtszaak zelf
Slide 10 - Tekstslide
Afschrikking: Je doet het niet, omdat er een flinke straf op staat
Verbeteren van het gedrag van de dader
Samenleving veiliger maken
Wraak
Waarom straffen we?
Slide 11 - Tekstslide
Repressie (onderdrukking), zwaarder straffen
Lik-op-stukbeleid daders sneller straffen
Meer taakstraffen
Preventie: voorkomen dat het gebeurd
Welke mogelijkheden om criminaliteit naar beneden te krijgen zijn er?
Slide 12 - Tekstslide
Let op! Herhalingsvragen
Slide 13 - Tekstslide
Wanneer ben je crimineel?
A
Als je er crimineel uitziet
B
Als je door een rechter veroordeeld bent voor een misdrijf
C
Als je de wet hebt overtreden
D
Als de politie je verhoord
Slide 14 - Quizvraag
Na een .... word je verhoord door de politie (op bureau)
A
overtreding
B
misdrijf
Slide 15 - Quizvraag
voor ..... krijg je een strafblad
A
misdrijf
B
overtreding
Slide 16 - Quizvraag
Misdrijf, overtreding of asociaal? Te hard rijden
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal
Slide 17 - Quizvraag
Misdrijf, overtreding of asociaal? Iemand in elkaar slaan
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal
Slide 18 - Quizvraag
Misdrijf, overtreding of asociaal: Voordringen bij de kassa
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal
Slide 19 - Quizvraag
Misdrijf, overtreding of asociaal? Een aansteker stelen
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal
Slide 20 - Quizvraag
Risicofactoren
Drugs / Alchol / Verslaving
Groepsdruk
Biologische factoren
Slechte Opvoeding
Dader lijdt aan Schyzo-frenie
De dader ging veel om met zware criminelen
De dader heeft enorme schulden
Als kind was de dader heel vaak alleen thuis
Slide 21 - Sleepvraag
Risicofactoren
Maatschappelijke omstandigheden
Schooluitval
Spijbelen
Leven in grote stad
Groepsdruk
Kleine pakkans
Individualisme
Psychische stoornis
Minder sociale controle
Slechte vrienden
Slechte opvoeding
Minder strenge normen
Vrijehdi
biologische factoren
Slide 22 - Sleepvraag
10. Welke theorie hoort bij de volgende omschrijving: ''Gelegenheid maakt de dief.''?
A
Bindingstheorie
B
Rationele-keuzetheorie
C
Etikettentheorie
D
Anomietheorie
Slide 23 - Quizvraag
12. Welke criminaliteitstheorie verklaart het beste dat jongeren uit bepaalde ‘slechte’ buurten meer met de politie in aanraking komen?
A
De aangeleerd gedragstheorie
B
De etikettentheorie.
C
De bindingstheorie.
D
De anomietheorie.
Slide 24 - Quizvraag
14. Johan heeft net verkering gekregen. Hij besluit om geen fietsen meer te gaan stelen omdat hij bang is dat zijn vriendin het dan zal uitmaken.
A
anomietheorie
B
Bindingstheorie
C
Etiketteringstheorie
D
aangeleerd gedragstheorie
Slide 25 - Quizvraag
15. Een immaterieel gevolg is
A
een lege bankrekening
B
een nieuwe voordeur
C
een trauma
D
extra beveiligers in de winkel
Slide 26 - Quizvraag
16. Hieronder staan gevolgen van criminaliteit. Wat is GEEN immaterieel gevolg?
A
normvervaging
B
morele verontwaardiging
C
slapeloze nachten
D
de politiecijfers kloppen niet
Slide 27 - Quizvraag
20. Sinds 2001 mogen homo's trouwen in Nederland. In Nigeria krijg je hiervoor een hoge straf, dus hier is sprake van
A
Plaatsgebonden criminaliteit
B
Tijdsgebonden criminaliteit
Slide 28 - Quizvraag
Aangeleerd gedragstheorie
Neutraliserings- theorie GT
Etikettentheorie
Anomietheorie GT
Rationele-keuze theorie
Jongeren schakelen hun schuldgevoel uit als ze in groepen strafbare feiten plegen
Het plegen van een misdrijf is een weloverwogen keuze. Er wordt afweging gemaakt van kosten en baten.
Als iemand het label 'crimineel' krijgt kan de persoon zich hier naar gaan gedragen
Crimineel gedrag wordt aangeleerd in contact met mensen uit de eigen omgeving
Criminaliteit is het gevolg van de botsing tussen het willen behalen, maar niet kunnen behalen van de door de samenleving gestelde doelen.
Slide 29 - Sleepvraag
Als je ouders crimineel zijn is de kans groter dat jij dat ook wordt.
Sommige mensen zijn crimineel omdat ze impulsiever zijn dan andere mensen.
Veroordeelde criminelen kiezen sneller weer voor de criminaliteit.
Iemand die uit een hecht gezin komt wordt sneller crimineel.
JUIST
ONJUIST
Slide 30 - Sleepvraag
Materiële gevolgen
Immateriële gevolgen
Kosten omdat er is ingebroken
Hogere prijzen voor producten en diensten
Gevoel van angst en onveiligheid
Morele verontwaardiging
Gevaar van eigenrichting
Kosten voor bestrijding criminaliteit
Normvervaging
Slide 31 - Sleepvraag
Overtreding
Misdrijf
Slide 32 - Sleepvraag
Welke risicofactor hoort bij de omschrijving?
Hieronder lees je een aantal omschrijvingen van risicofactoren. Hoe wordt dat genoemd? Kijk nog eens naar de uitleg als je deze opdracht moeilijk vindt.
Beschrijving
Risicofactor
Je bent zo in de war dat je niet meer weet waarom je een strafbaar feit hebt gepleegd.
Je gaat regelmatig niet naar school en hebt weinig te doen.
Je beste vriendin zegt dat je een sjaal mag stelen.
Je bent verslaafd aan alcohol en steelt een fles drank uit de supermarkt.
Je vader is snel boos op andere mensen. Als je uit gaat schop je regelmatig mensen in elkaar.