formatief S.O chapitre 2 voca A,B,C et grammaire D
Test formatif chapitre 2 A t/m D
Bonne chance!
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2
In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Test formatif chapitre 2 A t/m D
Bonne chance!
Slide 1 - Tekstslide
Wat zijn de vier vormen van het (regelmatige) bijvoeglijk naamwoord?
Slide 2 - Open vraag
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een ________
Slide 3 - Open vraag
Wat kun je vertellen over de PLAATS van het bijvoeglijk naamwoord in een Franse zin?
Slide 4 - Open vraag
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm op de goede plaats.. Elles sont des _____________ filles _____________. [sérieux]
Slide 5 - Open vraag
wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Monique est très heureuse
B
Monique est très heureus
C
Monique est très heureuses
D
Monique est très heureuxs
Slide 6 - Quizvraag
Wat is geen bijvoeglijk naamwoord ?
A
beau
B
petit
C
qui
D
blond
Slide 7 - Quizvraag
Wat is hier de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord? ( une lunette)
A
Elle porte les lunettes verts.
B
Elle porte les lunettes vert.
C
Elle porte les lunettes verte.
D
Elle porte les lunettes vertes.
Slide 8 - Quizvraag
Een bijvoeglijk naamwoord....
A
zegt iets over een zelfstandig naamwoord
B
zegt iets over een werkwoord
Slide 9 - Quizvraag
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte une robe bleue.
B
Elle porte une robe bleus.
C
Elle porte une robe bleues
D
Elle porte une robe blue.
Slide 10 - Quizvraag
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Le lit est grand.
B
Le lit est grande.
Slide 11 - Quizvraag
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La plage est beau.
B
La plage est beaux.
C
La plage est belle.
D
La plage est belles.
Slide 12 - Quizvraag
Wat is hier de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord? (une chaussure)
A
Elle porte les chaussures verts.
B
Elle porte les chaussures vert.
C
Elle porte les chaussures verte.
D
Elle porte les chaussures vertes.
Slide 13 - Quizvraag
Choisis le bon adjectif:
Les vélos sont ...
A
gris
B
grise
C
grises
Slide 14 - Quizvraag
Wat is het juiste adjectif? Les chaussures sont
A
brune
B
brunes
C
brun
Slide 15 - Quizvraag
Choisis le bon adjectif:
Mon copain est ......
A
charmant
B
charmante
C
charmants
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het juiste adjectif? Le cabriolet est
A
noir
B
noire
Slide 17 - Quizvraag
Wat is het adjectif? Il a une voiture grise
A
grise
B
voiture
C
il
D
a
Slide 18 - Quizvraag
Welke plaats van het adjectif is juist?
A
La noire maison.
B
La maison noire.
Slide 19 - Quizvraag
Wat betekent het woord:" adjectif " in het Nederlands?
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 20 - Quizvraag
Noem de 4 vormen van mooi Gebruik de volgende volgorde: m, v, m.mv, vmv