MW V2 25.10. Wiedeholen

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Willkommen!

classroom

Fragen?  Wünsche?

Programm Montag 25.10.

A2

Persoonlijke voornaamwoorden, Hilfsverben, Fragewörter

P/G2

+ werkwoorden

Wörterlisten 

Hilfsverben

Persoonlijke voornaamwoorden

haben, sein, werden

ich

du

er

wir

ihr

sie

sie

es

Sie

wij

jij

zij

jullie

het

hij

zij

ik

u

Persoonlijk voornaamwoorden 

• ik          jij         hij        zij        het        wij      jullie      zij                  u
  
• ich       du       er         sie       es          wir      ihr          sie              Sie 

hulpwerkwoorden tegenwoordige tijd

	sein	haben	werden
ich	bin	habe	werde
du	bist	hast	wirst
er/sie/es	ist	hat	wird
wir	sind	haben	werden
ihr	seid	habt	werdet
sie/Sie	sind	haben	werden
	ist ge - wese - en	hat ge - hab - t	ist ge - word - en

Ariane ............... noch in der Schule.

1. ist
2. wird
3. hat
4. hast

Ihr ....... das jetzt sagen!

1. wird
2. werdet
3. habt
4. seid

.............. du morgen 10 oder 14 ?

1. wirdst
2. wirst
3. bist
4. hast

Ich warte auf Anna. Sie .......... mein Biologiebuch.

1. hatte
2. ist
3. wird
4. hat

.............. deine Eltern geschieden?

1. werden
2. sind
3. haben
4. hat

Wo .............. du deine Tasche versteckt?

1. habt
2. wirst
3. bist
4. hast

kahoot?

............... du Zeit für mich?

.................. du müde?

Ich weiß nicht, was ich falsch gemacht ................ .

Es hat geregnet. Die Straße ........ nass.

Da, ................ wir wieder mal Glück gehabt.

Fragewörter

Wer

Wie

Woher

Wo

Wann

Warum

Wohin

waar

welke

Was

Wie

Hoe

waarvandaan

wanneer

waarom

waarheen

wat

Welke

Vertaal naar NL:
Wer bist du?

1. Hoe ben je?
2. Wie ben je?
3. Wat ben je?
4. Que?

Wanneer gebruik je "wann"?

1. als het gaat om de tijd
2. bij een voorwaarde
3. wann betekent geen wanneer
4. bij alles

wat betekent het Duitse woord "wer"?
Schrijf op in het NL.

wohin = waarheen

wo = ....

1. waar
2. heen
3. hoe
4. wie

Wat beteken deze Duitse vraagwoorden in het NL? wo/wann/wohin

1. waar/als/hoe
2. waar/wanneer/hoe
3. waar/wanneer/waarheen

Zwakke werkwoorden

Verbformen

ich

du

er/sie/es/man

wir

ihr

sie/Sie

stam + e

stam + st

stam + t

stam + en

stam + t

stam + en

Hoe bepaal je de stam van een werkwoord?

1. Door het werkwoord in twee te delen
2. Door -en toe te voegen
3. Door -en eraf te halen
4. Door de ik-vorm te maken

Een ezelsbruggetje om de uitgangen te onthouden:

ich

du

er/sie/es/man

wir

ihr

sie/Sie

stam + e

stam + st

stam + t

stam + en

stam + t

stam + en

Wanneer je de uitgangen allemaal achter elkaar plakt, krijg je een woord:

E-ST-T-EN-T-EN

FE-E-ST-T-EN-T-EN

Sleep de uitgangen naar de juiste plek

ich

du

er/sie/es/man

wir 

ihr

sie/Sie

spiel

spiel

spiel

spiel

spiel

spiel

-e

-st

-t

-en

-en

-t

wonen = wohnen
ik woon = ich _________

1. wohne
2. wohnen
3. wohnt
4. wohnst

zwemmen = schwimmen
jij zwemt = du ______________

1. schwimme
2. schwimmst
3. schwimmt
4. schwimmen

schrijven = schreiben
hij schrijft = er ______________

1. schreiben
2. schreibst
3. schreibt
4. schreibe

ich

du

er/sie/es/man

wir

ihr

sie/Sie

Sleep de werkwoorden naar de juiste plek

schrijven= schreiben

schreibe

schreibst

schreibt

schreibt

schreiben

schreiben

spelen = spielen
Er__________ gerne Fußball.

houden van = lieben
Ich __________ dich!

maken = machen
Wir __________ gern Musik!

Wörterlisten

Kapitel 1  A-G

Gimkit

gimkit.com/join

docs.google.com