H3 par. 3.3 De Verlichting

Memo havo 2
H3. De tijd van pruiken en revoluties
De Franse Revolutie
par. 3.3 De Verlichting
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Memo havo 2
H3. De tijd van pruiken en revoluties
De Franse Revolutie
par. 3.3 De Verlichting

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling 3.2
Welke drie standen waren er in de 18e eeuw in Frankrijk?
A
Geestelijken, adel, soldaten
B
Soldaten, adel, burgers & boeren/arbeiders
C
Geestelijken, adel, burgers & boeren/arbeiders

Slide 2 - Quizvraag

Hoe noemen we het bestuur in Frankrijk waarbij de koning absolute macht heeft en er standen zijn met voorrechten?
A
absolutisme
B
ancien régime
C
eenheidsstaat
D
standensamenleving

Slide 3 - Quizvraag

Welke standen hadden vooral rechten?
A
De boeren, burgers en de adel
B
De adel en de geestelijkheid
C
De geestelijkheid, de boeren en burgers
D
De burgers, adel en geestelijkheid

Slide 4 - Quizvraag

Wat past niet bij de tweede stand?
A
Belasting betalen
B
Eigen rechtbanken en rechters
C
Geen belasting betalen
D
Helpen bij het bestuur

Slide 5 - Quizvraag

"We betalen wel belasting, maar hebben geen inspraak. Dat is oneerlijk!"
Bij welke groep hoort deze uitspraak?
A
Boeren
B
Rijke burgers
C
Edelen
D
Geestelijken

Slide 6 - Quizvraag

Hoe komt het dat de schatkist van Frankrijk bijna leeg was?
A
Te dure oorlogen
B
Teveel schulden en daardoor hoge rentes
C
De uitgaven van het koningspaar
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Video

Leerdoelen
Hoofdvraag: Wat hield de nieuwe manier van denken tijdens de Verlichting in?
  • Je kunt uitleggen dat de Verlichting een nieuwe manier van denken was.
  • Je kunt drie aspecten van de Verlichting benoemen en uitleggen.
  • Je kunt uitleggen wat verlichte denkers niet goed vonden aan de standensamenleving en het bestuur in Frankrijk.
  • Je kunt uitleggen welke opvattingen Locke, Rousseau en Montesquieu hadden over de invloed van de burgers op het bestuur.
  • Je kunt uitleggen hoe de vorsten reageerden op de nieuwe verlichte ideeën.
  • Je kunt uitleggen hoe de  verlichte ideeën zich verspreiden.
  • Je kent de begrippen en jaartallen uit deze paragraaf.

Slide 9 - Tekstslide

De Verlichting

Periode (1650-1800) waarin geloof en traditie plaatsmaken voor logische en verstandelijke redeneringen. Verlichte burgers waren kritisch over kerk, bestuur en samenleving en wilden deze verbeteren. 

Slide 10 - Tekstslide

Vertrouwen in de wetenschap
  • Wetenschappelijke revolutie van de 17e eeuw had gezorgd voor nieuwe uitvindingen en ontdekkingen. 
  • Logisch (rationeel) nadenken en experimenteren zorgden voor nieuwe kennis.
  • Mensen kregen steeds meer vertrouwen in het menselijk verstand ('ratio'). 
  • Zou leiden tot steeds meer kennis en verklaringen.
  • Meer kennis zou de mens 'verlichten'.

Slide 11 - Tekstslide

Vertrouwen in de wetenschap
  • De Verlichting leidde tot nieuwe ideeën over God.
  • Verlichte denkers geloofden dat God de aarde en de mens had geschapen, maar zich verder niet meer met zijn schepping bemoeide.
  • De wereld werkte volgens natuurwetten (bijvoorbeeld de Gravitatiewet van Newton).
  • Voor rampen waren logische verklaringen (geen straf van God).
  • Door zelf na te denken i.p.v. aan te nemen wat de kerk of overheid zei, konden mensen bijgeloof overwinnen ('verlicht' worden). 

Slide 12 - Tekstslide

Een nieuwe samenleving
  • De Verlichting zorgde ervoor dat mensen anders gingen denken over de samenleving. Deze zou verbeterd kunnen worden door het verstand te gebruiken ('maakbare samenleving'). 
  • Onderwijs was erg belangrijk om de samenleving vooruit te helpen.
  • Belangrijke aspecten:
  1. Religieus
  2. Sociaal
  3. Politiek
  4. Economie (hoef je niet te kennen)

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Een nieuwe samenleving
Religie
  • Kritiek op de houding van de kerk (vervolgingen en verbod op andere religies). Juistheid van geloof kon niet bewezen worden. 
  • Religieuze tolerantie = Geen straf als je iets anders geloofde dan de kerk voorschreef. Iedereen mag geloven wat hij of zij wil en moet elkaars godsdienst respecteren.
  • Scheiding van kerk en staat = De kerk mocht zich niet met het bestuur bemoeien en de staat niet met het geloof. 

Slide 15 - Tekstslide

Een nieuwe samenleving
Sociaal
  • Kritiek op de ongelijkheid van de (standen)samenleving. Alle mensen zijn geboren met natuurrecht. Idee dat voor iedereen rechten gelden omdat ze door de 'natuur' zijn gegeven. Niemand mag de gezondheid, vrijheid of het bezit van anderen aantasten.
  • Vrijheid, bijvoorbeeld vrijheid van meningsuiting, persvrijheid, godsdienstvrijheid of vrijheid om handel te drijven.
  • Gelijkheid, bijvoorbeeld gelijkheid voor de wet, gelijkheid tussen man en vrouw, gelijkheid voor slaaf of niet-slaaf of zelfs afschaffen van slavernij. 

Slide 16 - Tekstslide

Een nieuwe samenleving
Politiek
Kritiek op het absolutisme. Leidde tot machtsmisbruik en was gebaseerd op religie.

John Locke
  • Koning heeft de macht van het volk.
  • Taak koning: beschermen van de vrijheid van het volk.
  • Deed de koning dat niet dan mocht het volk in opstand
       komen.

Slide 17 - Tekstslide

Een nieuwe samenleving
Jean-Jacques Rousseau
  • Volk moest de macht niet aan de koning overdragen.
  • Volk moest zelf besturen (democratie).
  • Tegen absolutisme.

Charles de Montesquieu
Scheiding der machten ('Trias Politica'): 
Bestuurlijke macht moest in drie delen worden verdeeld 
(wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht).

Slide 18 - Tekstslide

Een nieuwe samenleving
Wetgevende macht
  • Parlement (volksvertegenwoordiging)
  • Maken regels en wetten

Uitvoerende macht
  • Koning en ministers (regering)
  • Voeren de regels en wetten uit

Rechtsprekende macht 
  • Rechters
  • Straffen wanneer wetten en regels worden overtreden

Slide 19 - Tekstslide

De reactie van vorsten
Absolute vorsten waren niet blij met de nieuwe, verlichte ideeën
  • Verboden boeken met kritiek op kerk of bestuur. 
       Censuur = verbod door de regering op het openbaar maken van 
       bijvoorbeeld teksten, toneel- en muziekstukken.
  • Verlichte denkers werden verbannen of opgesloten.

Toch konden koningen en de kerk de verspreiding van de verlichte ideeën niet stoppen.

Slide 20 - Tekstslide

De reactie van vorsten
  • Verlichte ideeën waren vooral populair onder de bourgeoisie.
  • Kwamen bij elkaar in salons en koffiehuizen om ideeën uit te wisselen.
  • Ideeën verspreidden zich via tijdschriften en kranten.
  • Op die manier onstond een publieke opinie.

Slide 21 - Tekstslide

Welke zin of welke zinnen zijn juist?
1 Verlichte denkers vonden dat mensen zelf moeten bepalen wat ze geloven.
2 Verlichte denkers waren tegen tolerantie op godsdienstig gebied.
3 Volgens aanhangers van de Verlichting was alles wat er gebeurde logisch te verklaren.
4 Vóór de Verlichting geloofde bijna iedereen dat God niet meer ingreep in het leven.
A
Zin 1 en 3
B
Alleen zin 4
C
Zin 1, 3 en 4
D
Zin 2 en 3

Slide 22 - Quizvraag

Welke verlichte denker ontwikkelde de Trias Politica?
A
John Locke
B
Jean-Jacques Rousseau
C
Charles de Montesquieu
D
Baruch Spinoza

Slide 23 - Quizvraag

Waarom is de Trias Politica belangrijk?
A
Het voorkomt machtsmisbruik.
B
Meer mensen besturen het land.
C
De koning krijgt ondersteuning
D
Het zorgt voor gelijkheid.

Slide 24 - Quizvraag

Welke zinnen horen bij verlichte denkers?
1. Als bestuurders niet goed besturen, mag het volk ze door anderen vervangen;
2. De macht van de overheid moet verdeeld worden tussen de regering, het parlement en de rechters;
3. Een koning hoeft zijn besluiten aan niemand uit te leggen;
4. De kerk mag zich ook met het bestuur bemoeien.

A
Zin 1 en 2
B
Zin 1 en 3
C
Zin 2 en 3
D
Zin 3 en 4

Slide 25 - Quizvraag

Welke zinnen horen bij het ancien régime?
1. Elke staat moet een grondwet hebben, waarin staat hoe het land wordt geregeerd.
2. Vorsten hebben hun macht gekregen van God.
3. Koning en ministers hebben hun macht van het volk gekregen.
4. De wil van de koning is wet.
A
Zin 1 en 3
B
Zin 1 en 4
C
Zin 2 en 3
D
Zin 2 en 4

Slide 26 - Quizvraag

Leerdoelen
Hoofdvraag: Wat hield de nieuwe manier van denken tijdens de Verlichting in?
  • Je kunt uitleggen dat de Verlichting een nieuwe manier van denken was.
  • Je kunt drie aspecten van de Verlichting benoemen en uitleggen.
  • Je kunt uitleggen wat verlichte denkers niet goed vonden aan de standensamenleving en het bestuur in Frankrijk.
  • Je kunt uitleggen welke opvattingen Locke, Rousseau en Montesquieu hadden over de invloed van de burgers op het bestuur.
  • Je kunt uitleggen hoe de vorsten reageerden op de nieuwe verlichte ideeën.
  • Je kunt uitleggen hoe de  verlichte ideeën zich verspreiden.
  • Je kent de begrippen en jaartallen uit deze paragraaf.

Slide 27 - Tekstslide

Aan de slag
Wat? Zie whiteboard.
Hoe? Alleen 
Hulp? Bij je buurman/buurvrouw. Kom je er samen niet uit? Dan bij je docent. 
Tijd? Tot het einde van de les. 
Klaar? Leer begrippen en jaartallen. Vraag docent. 

Slide 28 - Tekstslide