1 Kader: oefenen meervoudsvormen, aan elkaar of los, tussenklank.

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Schrijf het woord in meervoud:

panty

Slide 3 - Open vraag

Schrijf het woord in meervoud:

krans

Slide 4 - Open vraag

Schrijf het woord in meervoud:

brief

Slide 5 - Open vraag

Schrijf het woord in meervoud:

familie

Slide 6 - Open vraag

Schrijf het woord in meervoud:

schuur

Slide 7 - Open vraag

Schrijf het woord in meervoud:

komma

Slide 8 - Open vraag

Schrijf het woord in meervoud:

haas

Slide 9 - Open vraag

Schrijf het woord in meervoud:

broek

Slide 10 - Open vraag

Schrijf het woord in meervoud:

laars

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

Maak er een samengesteld woord van:

den + boom

Slide 13 - Open vraag

Maak er een samengesteld woord van:

rogge + brood

Slide 14 - Open vraag

Maak er een samengesteld woord van:

maan + schijn

Slide 15 - Open vraag

Maak er een samengesteld woord van:

pen + bak

Slide 16 - Open vraag

Maak er een samengesteld woord van:

vis + voer

Slide 17 - Open vraag

Maak er een samengesteld woord van:

zon + steek

Slide 18 - Open vraag

Maak er een samengesteld woord van:

krant + artikel

Slide 19 - Open vraag

Maak er een samengesteld woord van:

ster + wacht

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide

Goed of fout?
dorpskern
A
goed
B
fout

Slide 22 - Quizvraag

Goed of fout?
dokterassistent
A
goed
B
fout

Slide 23 - Quizvraag

Goed of fout?
kinderenmenu
A
goed
B
fout

Slide 24 - Quizvraag

Goed of fout?
lamswol
A
goed
B
fout

Slide 25 - Quizvraag

Goed of fout?
lievelingdier
A
goed
B
fout

Slide 26 - Quizvraag

Goed of fout?
bladdeeg
A
goed
B
fout

Slide 27 - Quizvraag

Goed of fout?
landinggestel
A
goed
B
fout

Slide 28 - Quizvraag

Goed of fout?
houdbaarheidsdatum
A
goed
B
fout

Slide 29 - Quizvraag

Goed of fout?
vrachtsschip
A
goed
B
fout

Slide 30 - Quizvraag

Goed of fout?
stationstraat
A
goed
B
fout

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide