Je change = ik stap over La ligne = de lijn
Je monte = ik stap op Une perturbation = een storing
Je descends = ik stap uit Le guichet = het loket
Pass Pass = OV kaart L'itinéraire = de route
Valider = inchecken La destination = de bestemming
Un billet = een ticket Le retard = de vertraging
Un aller-retour = een retourtje En direction de = in de richting van
La gare = het station À = in/op