4. Week 39 Grammatica

Pak je leesboek en ga lezen.
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Pak je leesboek en ga lezen.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdzin - bijzin?

Nadal heeft een geweldige backhand, maar toch kan hij Federer niet passeren.
A
HZ+HZ
B
HZ+BZ
C
BZ+HZ
D
BZ+BZ

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je geen gehoorschade wilt oplopen, moet je bij een concert oordoppen in doen.
A
Hoofdzin + bijzin
B
bijzin + hoofdzin
C
hoofdzin + bijzin
D
bijzin + bijzin

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdzin-bijzin?
Hoewel het vroeg licht werd, zongen de vogels nog niet.
A
BZ - HZ
B
HZ - BZ

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdzin(nen)/hoofdzin+bijzin?
Nadat ze hadden ingelogd, konden ze meedoen met de les.
A
HZ+HZ
B
HZ+BZ
C
BZ+HZ
D
HZ+HZ+BZ

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het zonnetje schijnt, de lucht is blauw, Teletubbies kom maar gauw!
A
Hoofdzin, hoofdzin, hoofdzin
B
Hoofdzin, bijzin, bijzin
C
Hoofdzin, hoofdzin, bijzin
D
Bijzin, hoofdzin, bijzin

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Ga weer met zinsontleding aan de slag, maar ga nu naar hoofdstuk 3 en ga daar opdrachten maken.
Onthoud: maak één opdracht, kijk die na en ga dan pas door.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pak je leesboek en ga lezen.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schema: verschil bedrijvend - lijdend

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bedrijvende/lijdende vorm
Lijdend: niet degene die het doet staat centraal, maar wat gedaan wordt. 

Bedrijvend: het onderwerp is actief en voert een handeling uit. 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Omzetten bedrijvend ->lijdend
  • Het lijdend voorwerp wordt onderwerp.
  • Het onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling die begint met door. (Dit wordt doorbepaling genoemd.)
  • In het gezegde komt een vorm van het hulpwerkwoord worden of zijn te staan.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschil bedrijvend/lijdend
Bedrijvend
De dierentuin houdt een prachtige verzameling dieren in stand.

Lijdend:
Door de dierentuin wordt een prachtige collectie dieren in stand gehouden. 
gramm. ow voert handeling uit
gramm. ow voert handeling niet uit

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort er bij zinsontleding/ woordsoorten?
lidwoord
werkwoord
persoonsvorm
voorzetsel
werkwoordelijk gezegde
zinsontleding
woordsoorten benoemen

Slide 17 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
De
kabouter
zit
op
een
paddenstoel
grote

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
In
de
app
vroeg
Ruben
de
opdracht
van
het
wiskundehuiswerk.

Slide 19 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
De
dj
draait
op
het
festival

Slide 20 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

1.
2.
3.
4.
5.
6.
Stappenplan zinsontleding
Persoonsvorm
Lijdend voorwerp
Onderwerp
Bijwoordelijke bepaling
Meewerkend voorwerp
Gezegde

Slide 21 - Sleepvraag

Hoe vinden we deze zinsdelen in een zin? Welke vragen stellen we?
zinsontleding
Ond
MV
WG
LV
BWB
Fieke
voor haar opa
had
geschreven
een mooi gedicht
gisteren

Slide 22 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Naamwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde
Het onderwerp doet iets 
Het onderwerp is iets.

Slide 23 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
1
2
3
4
5
6

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Haar broer schijnt met een zaklamp

Slide 25 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdzin-bijzin?
Hoewel het vroeg licht werd, zongen de vogels nog niet.
A
BZ - HZ
B
HZ - BZ

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdzin(nen)/hoofdzin+bijzin?
Nadat ze hadden ingelogd, konden ze meedoen met de les.
A
HZ+HZ
B
HZ+BZ
C
BZ+HZ
D
HZ+HZ+BZ

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Ga aan de slag met woordsoorten en/of zinsontleding.
Maak één opdracht, kijk deze direct na, ga dan pas door.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies