M3 grammatica 1.7

Lesplanning
Voorbereiding toetsweek:

Herhaling lesstof: Grammatica
- Hoofd- en bijzinnen 
- Zinsdelen
- Woordsoorten


1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning
Voorbereiding toetsweek:

Herhaling lesstof: Grammatica
- Hoofd- en bijzinnen 
- Zinsdelen
- Woordsoorten


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen grammatica:
  • Je kan samengestelde zinnen maken
  • Je kan hoofd- en bijzinnen gebruiken
  • Je  kan zinsdelen herkennen en begrenzen 
  • Je kan woordsoorten herkennen en benoemen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SAMENGESTELDE ZIN
een samengestelde zin bestaat uit twee of meer enkelvoudige zinnen
Elke ochtend sta ik vroeg op, want de krant ligt op de mat
elke ochtend sta ik vroeg op
de krant ligt op de mat

Een samengestelde zin heeft dus twee of meer persoonsvormen.
Bij zinsontleden zet je een dubbele zinsdeelstreep tussen de twee zinnen.
Elke ochtend / sta/  ik / vroeg op, // want / de krant / ligt /  op de mat

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

HOOFDZIN EN BIJZIN
In een samengestelde zin staat altijd een hoofdzin+hoofdzin / hoofdzin+bijzin / bijzin+hoofdzin

Een hoofdzin ziet er net zo uit als een enkelvoudige zin:
- het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar
- de persoonsvorm staat op de eerste of tweede plaats in de zin

In de bijzin verandert de volgorde
- het onderwerp en de persoonsvorm staan uit elkaar ( of je kunt ze uit elkaar halen )
- de persoonsvorm staat op de laatste of één na laatste plaats in de zin

De poes heeft honger  (HZ) , omdat de kater van de buren haar bakje heeft leeggegeten  (BZ)

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Achter welk woord komt de dubbele zinsdeelstreep?

Hij geeft de kat eten, omdat hij honger heeft
A
eten
B
omdat
C
kat
D
geeft

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Achter welke woorden komt de dubbele zinsdeelstreep?

Je hoeft de camping dus niet af maar je kunt natuurlijk ook een keertje kanoën.
A
camping
B
af
C
maar
D
keertje

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdzin of bijzin?

'... als ik mijn pianoles kan afzeggen.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 7 - Quizvraag

Het onderwerp (ik) staat niet naast de persoonsvorm (kan).
Hoofdzin of bijzin?

'Ik ga morgen naar de kapper.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 8 - Quizvraag

Het onderwerp (ik) staat naast de persoonsvorm (ga).
Nina leest een boek en Cato is aan het koken.
A
bijzin, hoofdzin
B
bijzin, bijzin
C
hoofdzin, hoofdzin
D
hoofdzin, bijzin

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Terwijl moeder het beslag maakt, zet Evi de oven aan.
A
bijzin, hoofdzin
B
hoofdzin, hoofdzin
C
bijzin, bijzin
D
hoofdzin, bijzin

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen
Een zin | bestaat | uit zinsdelen.

Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan is 1 zinsdeel.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdeelproef

Hoe kun je zien wat een zinsdeel is?
* voor de pv staat maar 1 zinsdeel

* zinsdeel bestaat uit groepje woorden of 1 woord

* elk zinsdeel zet je tussen streepjes

* Werkwoorden worden altijd als apart zinsdeel
gezien.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen benoemen
  1. Persoonsvorm                        (verander de tijd )
  2. Werkwoordelijk gezegde   (alle werkwoorden in de zin)
  3. Onderwerp                               (wie + gezegde?  of wat + gezegde?)
  4. Lijdend voorwerp                  (wie + alle benoemde zinsdelen? of wat + alle                                                              benoemde zinsdelen?)
  5. Meewerkend voorwerp      (aan wie + alle benoemde zinsdelen? of voor                                                                wie + alle benoemde zinsdelen?)
  6. Bijwoordelijke bepaling      (alle overgebleven zinsdelen)

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk
gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Ze
feliciteerde
hem
met zijn verjaardag. 

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
ander zinsdeel
Zin:
Marjan
had
een mooi gedicht
voor haar opa 
geschreven. 

Slide 15 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vw
ww gezegde
ander zinsdeel
Zin:
De ober 
heeft 
de jas
aan de klant 
gegeven. 

Slide 16 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Welk zinsdeel houd je over? Dat is het mv
meewerkend voorwerp (=mv)
Marjan
had
een mooi gedicht
voor haar opa 
geschreven. 

Slide 17 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

zinsdelen
woordsoorten
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
werkwoordelijk
gezegde
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
voorzetsel
lidwoord

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies




Woordsoorten

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

HERHALING grammatica woordsoorten

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een persoonsvorm altijd voor een woordsoort?
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Werkwoord

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen woordsoort?
A
Telwoord
B
Zelfstandig nw
C
Bijvoeglijk nw
D
Onderwerp

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Kies de juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (znw)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

welk woordsoort is 'grote'
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
Voorzetsel
D
zelfstandig naamwoord

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noem je de volgende woordsoorten?

in, op, onder, door
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
bijwoorden
D
aanwijzende voornaamwoorden

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
gewonnen is ..
A
vz
B
zn
C
zww
D
hww

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er zijn ... soorten werkwoorden. (woordsoorten)
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noem je de volgende woordsoorten?

Mijn, uw, jouw, zijn
A
zelfstandige naamwoorden
B
persoonlijke voornaamwoord
C
bezittelijke voornaamwoorden
D
aanwijzende voornaamwoorden

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

een, twee, drie... honderd...miljard hebben als woordsoort de naam:
A
telwoord
B
cijfer
C
hoeveelheid
D
zelfstandig naamwoord

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lesafsluiting:
* Vragen?

* Voorbereiding toetsweek:
- neem de leerstof uit het grammaticaboekje goed door. 

- oefen op Talent Max met:
1. de Test jezelf
2. de oefentoets 

SUCCES!!

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies