Groep 8 Thema 4 les 11

Thema 4 les 11
Doel:
We leren de betekenis van de themawoorden. 
Op het einde van deze les weet je 8 van de 12 betekenissen.
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Thema 4 les 11
Doel:
We leren de betekenis van de themawoorden. 
Op het einde van deze les weet je 8 van de 12 betekenissen.

Slide 1 - Tekstslide

Tegenstelling
De toename: het meer of groter worden 

De afname: het minder of kleiner worden 

Slide 2 - Tekstslide

Als je iemand heel leuk vindt...
onweerstaanbaar: heel aantrekkelijk 
smachten naar: verlangen naar 
iemand versieren: heel aardig tegen iemand doen  met als doel ervoor te zorgen dat diegene verliefd op jou wordt. 

Slide 3 - Tekstslide

Andere woorden 
het sjabloon: een vorm of tekening die bedoeld is om vaker te gebruiken 
intens: heel erg
verschaffen: ervoor zorgen dat iemand iets krijgt. 
inclusief: met alles wat erbij hoort

Slide 4 - Tekstslide

Spreekwoorden en gezegden
ergens in verzeild raken: toevallig terechtkomen in een bepaalde situatie

tot elke prijs: wat het ook kost, wat voor moeite het ook kost

ergens je ogen niet van af kunnen houden: iets is zo boeiend dat je er de hele tijd naar blijft kijken 

Slide 5 - Tekstslide

5 minuten 
Jullie krijgen 5 minuten de tijd om de woorden
te gaan oefenen voor jezelf!
Succes 

Slide 6 - Tekstslide

De toename
A
Het minder of kleiner worden
B
het meer of groter worden

Slide 7 - Quizvraag

Iemand versieren
A
heel aantrekkelijk
B
verlangen naar
C
iemand is zo boeiend dat je de hele tijd naar degene blijft kijken
D
heel aardig doen tegen iemand met als doel ervoor te zorgen dat diegene verliefd op jou wordt

Slide 8 - Quizvraag

De kosten van het boek waren inclusief btw.
Inclusief betekent....
A
met alle kosten erbij in
B
er komen nog kosten bij

Slide 9 - Quizvraag

Ergens in verzeild raken
A
met opzet in een bepaalde situatie terechtkomen
B
per ongeluk in een bepaalde situatie terechtkomen
C
een bepaalde situatie opzoeken

Slide 10 - Quizvraag

Tot elke prijs
A
Het maakt niet uit wat het kost, je wil het toch niet
B
Het maakt niet uit wat het kost, je wil het juist wel
C
Je krijgt korting omdat je al 41 bent

Slide 11 - Quizvraag

De afname
A
Het minder of kleiner worden
B
het meer of groter worden

Slide 12 - Quizvraag

Voor deze dia gebruik ik een sjabloon
A
een kant en klare vorm om na te tekenen
B
een kant en klare vorm om te knippen
C
een kante en klare vorm om te bewerken

Slide 13 - Quizvraag

Ik smacht naar chocola
A
ik moet er niet aan denken om chocola te eten
B
ik vind chocola wel lekker
C
ik wil graag chocola, maar ik kan nog wel even wachten
D
ik verlang naar chocola en ik wil NU chocola

Slide 14 - Quizvraag

Ik heb een intense zin in chocola.

Wat betekent intens
A
niet zo heel erg veel
B
heel erg veel
C
och.. jah.. chocola... ik vind dat wel lekker... maar...

Slide 15 - Quizvraag

Ik verschaf jullie kennis.

Wat betekent verschaffen
A
Ervoor zorgen dat iemand niets krijgt
B
Ervoor zorgen dat jijzelf niets krijgt
C
Ervoor zorgen dat iemand iets krijgt
D
Ervoor zorgen dat jijzelf iets krijgt

Slide 16 - Quizvraag

Als je heel erg verliefd op iemand bent, dan vind je diegene heel aantrekkelijk.
A
Als je heel erg verliefd op iemand bent, dan vind je diegene onweerstaanbaar.
B
Als je heel erg verliefd op iemand bent, dan vind je diegene onuitstaanbaar.

Slide 17 - Quizvraag

Ik kan mijn ogen niet van jullie af houden....
A
iets is zo slaapverwekkend... gaap
B
iets is zo boeiend dat je niet meer kijkt
C
Iets is zo boeiend dat je er naar blijft kijken
D
Waarom zou ik naar jullie willen kijken?

Slide 18 - Quizvraag