H5 Taalverzorging Grammatica Bijv. nw.

Nederlands
- 15 minuten lezen 
- uitleg bijvoeglijk naamwoord
(- verlengde instructie)
- zelfstandig werken
- check
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
- 15 minuten lezen 
- uitleg bijvoeglijk naamwoord
(- verlengde instructie)
- zelfstandig werken
- check

Slide 1 - Tekstslide

De persoonsvorm
De persoonsvorm is een werkwoord en géén persoon!
Het is een vorm die door de persoon wordt bepaald.
Bijvoorbeeld: Jantje loopt door de straat óf... De kinderen lopen door de straat. 

Slide 2 - Tekstslide

De regels van de persoonsvorm
Nu je weet dat het werkwoord door de persoon wordt bepaald, kan je misschien ook bedenken wat er met dit wordt kan gebeuren en wánneer dit gebeurt.

Hoe kan je de persoonsvorm vinden in een zin?
Er zijn 2 manieren. 

Slide 3 - Tekstslide

De tijdproef

Het werkwoord dat verandert wanneer je de zin in een andere tijd zet = pv

Bijvoorbeeld:
Jantje loopt over de straat.
Loopt jantje over de straat?
De vraagproef

Het werkwoord dat vooraan komt te staan = pv 


Bijvoorbeeld:
Jantje loopt over de straat.
Jantje liep over de straat?

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zinnen?

1. Gisteren was het met een noordelijke wind maar 6 graden °C.
2. Wanneer heb jij voor het laatst iets gedronken?
3. Afgelopen week gingen de leerlingen op kamp. 

Slide 5 - Tekstslide

Oefening
https://www.cambiumned.nl/oefenen/grammatica/zinsdelen/
Oefening 1 persoonsvorm
Oefening 2 persoonsvorm

Slide 6 - Tekstslide

Welk van deze woorden is een bijvoeglijk naamwoord?
A
alleen
B
onder
C
mooi
D
op

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
een kale man
B
een rood gordijn
C
een overleden lichaam
D
een plastic emmer

Slide 8 - Quizvraag

Doel
- Je kan bijvoeglijke naamwoorden herkennen

Waarom is dat belangrijk?

Slide 9 - Tekstslide

H5 Taalverzorging Grammatica
Lezen theorie blz. 140
maken opdracht 1 t/m 3 blz. 140 en 141

Slide 10 - Tekstslide

Instructiefilm Nieuw Nederlands

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het bijv. nw. in de zin?
Hij liep met zijn sokken door de grote plas water in de keuken.
A
sokken
B
grote
C
plas
D
water

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het bijv. nw. in de zin?
De voorstelling was grappig, maar niemand zou nog eens gaan.
A
voorstelling
B
grappig
C
niemand
D
nog eens

Slide 13 - Quizvraag

H5 Taalverzorging Grammatica
Lezen theorie blz. 140
maken opdracht 1 t/m 3 blz. 140 en 141

Slide 14 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord.

Wat zijn zelfstandig naamwoorden in de zin...?
Ik liep met mijn oude hond over straat. 

Slide 15 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord.

Ik liep met mijn oude hond over straat

Staat er iets in de zin over de hond of de straat?

Slide 16 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord.

Ik liep met mijn oude hond over straat. 

'oude' is dus het bijvoeglijk naamwoord. 

Slide 17 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden in de zinnen...?
1. De dame had een mooi mantelpakje aan.
2. Vind jij die sneakers ook zo gaaf?
3. Wat een heerlijk zonnetje op de zondagmorgen. 

Slide 18 - Tekstslide

H5 Taalverzorging Grammatica
Lezen theorie blz. 140
maken opdracht 1 t/m 3 blz. 140 en 141

Slide 19 - Tekstslide

Vul in: Het bijv. nw. dat verwijst naar een materiaal noem je het .............. bijvoeglijk naamwoord.

Slide 20 - Open vraag

Bijvoeglijk naamwoord
Geen bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over de persoonsvorm
Heeft een korte en een lange vorm
Zijn woorden als op, onder, tussen etc. 
Kan voor en achter het zelfst. nw. staan
Álle trappen van vergelijking kunnen een bijv. nw. zijn

Slide 21 - Sleepvraag

Huiswerk
Blz. 140 lezen theorie
maken opdracht 1 t/m 3 op blz. 140 en 141

Slide 22 - Tekstslide

Verdieping
Maak een kloppend verhaal van minimaal 10 zinnen waarin in iedere zin een bijvoeglijk naamwoord voorkomt. 

Slide 23 - Tekstslide