Periode 2 Les 4 Dinsdag

Welkom bij Nederlands!
10 december 2018
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!
10 december 2018

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?

  • Doelen van de les
  • Uitleg voornaamwoorden, voegwoorden
    en voorzetsels
  • Aan de slag
  • Volgende les
  • Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Doelen van deze les
  • Aan het einde van de les herken je het persoonlijk, bezittelijk en aanwijzend voornaamwoord.
  • Aan het einde van de les herken je voorzetsels en voegwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoord
  • Duidt iemand of iets aan.
  • Voorbeeld:
    We willen graag met jullie naar het filmfestival. Het begint om 14.00 uur.
  • Ik heb de opdracht gemaakt. Kun jij hem nakijken?
  • Er staat nooit een ZN achter.
  • Je kunt het pers. vnw vervangen door 'dat'

Slide 4 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
  • Geeft aan van wie iets is en staat vóór het bezit.
  • Voorbeeld:
    Jouw contactgegevens staan nog niet in ons systeem.
    Uw wachtwoord is zojuist naar u verzonden.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
  • Gebruik je om een ZN aan te wijzen. 
    deze, die, dit, dat, zulk(e), zo'n, dergelijke
  • De-woord --> deze  of die
  • Het-woord --> dit of dat
  • Meervoud --> deze of die

  • Kan met en zonder een ZN in de zin staan.
    Ik werk op deze laptop.
    Voor jou heb ik die gereserveerd.

Slide 7 - Tekstslide

Alles tot nu toe
Heeft dat bedrijf ons een nieuwe offerte gestuurd?
Heeft = 
Dat =
Bedrijf = 
Ons = 
Een =
Nieuwe = 
Offerte = 
Gestuurd = 

Slide 8 - Tekstslide

Voegwoord
Verbindt twee zinnen
  • Staat tussen twee zinnen of vooraan in de zin.
  • Voorbeelden:
    en, maar, want, omdat, als, toen, terwijl, aangezien.

  • Jullie snijden de groeten en wij dekken de tafel.
  • Omdat ik mijn bril niet op had, zag ik mijn fietssleutel niet liggen.
  • Tania kwam te laat op het werk, want  ze had zich verslapen.

Slide 9 - Tekstslide

Voorzetsels
Staan meestal voor een ZN.
  • Geven een plaats, reden of tijd aan.
  • Voorbeelden:
    Aan, achter, bij, in, door, met, na, naar, naast, onder, op, over, tijdens, tussen, uit, vanaf, vanwege

Slide 10 - Tekstslide

Alles tot nu toe
In onze garage heb ik een practische werkplek ingericht.
In = 
Onze = 
Garage =
Heb = 
Ik = 
Een = 
practische =
Werkplek = 
Ingericht =

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag!
  • Maak de opdrachten van 1.3 en 1.4
  • Maak de oefentoets
  • Maak de oefenbladen

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide