Doel: Je weet wanneer je de present, past simple en de present perfect moet gebruiken.
Je kunt goede Engelse zinnen maken (woordvolgorde)
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1-4
In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Grammatica
past simple, present perfect
wordorder
Doel: Je weet wanneer je de present, past simple en de present perfect moet gebruiken.
Je kunt goede Engelse zinnen maken (woordvolgorde)
Slide 1 - Tekstslide
Past simple/ present perfect
De verleden tijd (past simple) en de voltooid tegenwoordige tijd (present perfect) worden zowel in het Engels als Nederlands gebruikt. Maar er zijn verschillen.
Ik heb haar gisteren gezien. (voltooid tegenwoordige tijd)
I saw her yesterday. (past simple) Nooit: I have seen her yesterday. (present perfect)
Slide 2 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen past simple and present perfect?
Slide 3 - Open vraag
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
I _____ (to know) Karim and Ahmed since I _____ (to be) a child.
Slide 17 - Open vraag
Between 2014 and 2016 the company _____(to upgrade) all its computers and software.
Slide 18 - Open vraag
We _____ (to live) in London for some time. We really like it here.
Slide 19 - Open vraag
Oh no! I _____ (to lose) my new smartphone!
Slide 20 - Open vraag
Woordvolgorde
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
De woordvolgorde in een schema:
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Tekstslide
We
a present
gave
to our friend
at her birthday
Slide 28 - Sleepvraag
Darnell
eaten
has
just now
the hotdog
Slide 29 - Sleepvraag
?
did
in the cinema
you
see that film
Slide 30 - Sleepvraag
at work
designed
for safety
these rules
were
Slide 31 - Sleepvraag
Zet het bijwoord op de juiste plek: This is the best helmet. (definitely)
Slide 32 - Open vraag
Zet het bijwoord op de juiste plek: We took the bus. (regularly)
Slide 33 - Open vraag
Zet het bijwoord op de juiste plek: Could you check her pulse? (possibly)
Slide 34 - Open vraag
Zet het bijwoord op de juiste plek: You shouldn't interrupt me. (always)