Tenses & wordorder

Grammar

 present simple, past simple, present perfect
wordorder
Doel: Je weet wanneer je de present, past simple en de present perfect moet gebruiken.
Je kunt goede Engelse zinnen maken (woordvolgorde)



1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1-4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Grammar

 present simple, past simple, present perfect
wordorder
Doel: Je weet wanneer je de present, past simple en de present perfect moet gebruiken.
Je kunt goede Engelse zinnen maken (woordvolgorde)



Slide 1 - Tekstslide

Which tense is used?

My internship is a lot of fun.
stopwatch
00:00
A
Past continuous
B
Present continous
C
Past simple
D
Present simple

Slide 2 - Quizvraag

Write in your own words about the present simple

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Video

Present simple 
Signaalwoorden:

always
often
ever
sometimes
every day
never
usually
every week

Slide 5 - Tekstslide

PRESENT CONTINOUS
Present contiNUous: gebeurt NU 
Always use this form:
1. am, is / are 
2. infinitive
3. -ing 

Example: They are working now


Slide 6 - Tekstslide

Present Continuous signal words
Now 
Right now
As we speak
Currently
At the moment
Listen!
Look!

Slide 7 - Tekstslide

Past simple/ present perfect
De verleden tijd (past simple) en de voltooid tegenwoordige tijd (present perfect) worden zowel in het Engels als Nederlands gebruikt. Maar er zijn verschillen.
 
Ik heb haar gisteren gezien. (voltooid tegenwoordige tijd)
I saw her yesterday. (past simple) Nooit: I have seen her yesterday. (present perfect)

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

I _____ (to know) Karim and Ahmed since I _____ (to be) a child.

Slide 22 - Open vraag

Between 2014 and 2016 the company _____(to upgrade) all its computers and software.

Slide 23 - Open vraag

We _____ (to live) in London for some time. We really like it here.

Slide 24 - Open vraag

Oh no! I _____ (to lose) my new smartphone!

Slide 25 - Open vraag

Slide 26 - Tekstslide

De woordvolgorde in een schema:

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

We
a present
gave
to our friend
at her birthday

Slide 32 - Sleepvraag

Darnell
eaten
has
just now
the hotdog

Slide 33 - Sleepvraag

?
did
in the cinema
you
see that film

Slide 34 - Sleepvraag

at work
designed
for safety
these rules
were

Slide 35 - Sleepvraag

Zet het bijwoord op de juiste plek:
This is the best helmet. (definitely)

Slide 36 - Open vraag

Zet het bijwoord op de juiste plek:
We took the bus. (regularly)

Slide 37 - Open vraag

Zet het bijwoord op de juiste plek:
Could you check her pulse? (possibly)

Slide 38 - Open vraag

Zet het bijwoord op de juiste plek:
You shouldn't interrupt me. (always)

Slide 39 - Open vraag

Vragen?

Slide 40 - Tekstslide