Zet het bijwoord op de juiste plek: This is the best helmet. (definitely)
Slide 10 - Open vraag
Zet het bijwoord op de juiste plek: We took the bus. (regularly)
Slide 11 - Open vraag
Zet het bijwoord op de juiste plek: Could you check her pulse? (possibly)
Slide 12 - Open vraag
Zet het bijwoord op de juiste plek: You shouldn't interrupt me. (always)
Slide 13 - Open vraag
Slide 14 - Tekstslide
Verbeter de 12 fouten!
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Volgende week?
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Which tense is used?
My internship is a lot of fun.
stopwatch
00:00
A
Past continuous
B
Present continous
C
Past simple
D
Present simple
Slide 19 - Quizvraag
Present simple
Signaalwoorden:
always
often
ever
sometimes
every day
never
usually
every week
Slide 20 - Tekstslide
PRESENT CONTINOUS
Present contiNUous: gebeurt NU
Always use this form:
1. am, is / are
2. infinitive
3. -ing
Example: They are working now
Slide 21 - Tekstslide
Present Continuous signaalwoorden
Now
Right now
As we speak
Currently
At the moment
Listen!
Look!
Slide 22 - Tekstslide
Past simple/ present perfect
De verleden tijd (past simple) en de voltooid tegenwoordige tijd (present perfect) worden zowel in het Engels als Nederlands gebruikt. Maar er zijn verschillen.
Ik heb haar gisteren gezien. (voltooid tegenwoordige tijd)
I saw her yesterday. (past simple) Nooit: I have seen her yesterday. (present perfect)
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
I _____ (to know) Karim and Ahmed since I _____ (to be) a child.
Slide 26 - Open vraag
Between 2014 and 2016 the company _____(to upgrade) all its computers and software.
Slide 27 - Open vraag
We _____ (to live) in London for some time. We really like it here.