Maak: paragraaf 3.3, opdrachten 1 t/m 10.
Hoe? In je boek. Gebruik de theorie bij de opdrachten.
Met wie? Je mag rustig overleggen met je buur.
Hoe lang? Tot 5 minuten voor het einde.
Klaar? Laat je werk zien.
Supersnel klaar? Probeer ook de plusopdrachten (13 en 14).