Feiten en Meningen

1.5 Feiten en Meningen
Niveau 2, 3 en 4
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

1.5 Feiten en Meningen
Niveau 2, 3 en 4

Slide 1 - Tekstslide

Noem 4 tekstverbanden die we de vorige les hebben behandeld

Slide 2 - Open vraag

Noem 5 signaalwoorden die we de vorige les hebben behandeld

Slide 3 - Open vraag

Doel
- Je weet wat een feit is
- Je weet waarom onderscheid maken tussen feiten en meningen belangrijk is. 
- Je kunt een mening herkennen

Slide 4 - Tekstslide

feit en mening,
wat klopt?
A
een mening kun je niet bewijzen.
B
Bij een feit kan iedereen vaststellen dat het (altijd) klopt of iets echt gebeurd is.
C
Als iedereen dezelfde mening heeft is het een feit.
D
In de geschiedenis zijn geen feiten, omdat iedereen zijn eigen verhaal heeft.

Slide 5 - Quizvraag

Theorie 
Feiten: een feit kun je controleren.
Meningen: een mening is iets wat iemand vindt.
Argument: reden waarom je een bepaalde mening hebt

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Feit/mening
Bekijk het plaatje en verzin een feit...




antwoorden verschijnen op de volgende dia

Slide 8 - Tekstslide

noem een feit:

Slide 9 - Woordweb

Feit/mening/argument
Geef een mening bij de afbeelding...



antwoorden verschijnen op de volgende dia

Slide 10 - Tekstslide

geef een mening:

Slide 11 - Woordweb

Feit/mening/argument
Bedenk een argument voor de mening die je net verzonnen hebt...


antwoorden verschijnen op de volgende dia

Slide 12 - Tekstslide

een argument:

Slide 13 - Woordweb


Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.

Of aan de woorden ik vind....., ik ben van mening...

Slide 14 - Tekstslide

Staat hier een feit, mening of argument?

Chocolade is heerlijk.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 15 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 16 - Quizvraag

Argumenteren
- Kies één van de stellingen
- Ben je voor of tegen?
- Bedenk een argument bij jouw standpunt

Slide 17 - Tekstslide

Stellingen
1. Dieren in dierentuinen hebben een beter leven dan in het wild."
2.Huisdieren zouden een verplichte jaarlijkse gezondheidscheck moeten krijgen."
3.Het is ethisch verantwoord om dieren te gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek."
4. Alle huisdieren zouden gecastreerd of gesteriliseerd moeten worden om overpopulatie te voorkomen."
5. Exotische dieren horen niet als huisdier gehouden te worden."
6. Wilde dieren in Nederland moeten actief beschermd worden, zelfs als dit ten koste gaat van landbouwgrond."

Slide 18 - Tekstslide

Niveau 2 en 3 aan de slag:
Maken 1.5 lezen luisteren/kijken

Slide 19 - Tekstslide

Niveau 4
Drogreden

Slide 20 - Tekstslide

Wat is een drogreden?
Drogredenen zijn (denk)fouten in de argumentatie. Ze worden vaak bewust toegepast om een discussie te winnen, omdat ze veel indruk kunnen maken en iemand (onterecht) kunnen overtuigen.

Het is belangrijk om de verschillende drogredenen te herkennen, zodat je ze kunt voorkomen in je betoog.

Slide 21 - Tekstslide

Hoe herken je een drogreden in een tekst?
  • Gaat het om de uitleg van een mening (met argumenten)?
  • Mis je bewezen feiten? (met bron)
  • Denk je: "Dat slaat nergens op" of "Wat een onzin"?

De kans is groot dat er sprake is van een drogreden.
We kijken naar voorbeelden >

Slide 22 - Tekstslide

Persoonlijke aanval
Jij weet helemaal niets van een spraakstoornis! Je hebt er zelf nooit een gehad!


Dit is een persoonlijke aanval, omdat je niet per se een spraakstoornis moet hebben gehad om er verstand van te kunnen hebben. De aanval is dus niet gericht op het argument of het standpunt, maar op de boodschapper.

Slide 23 - Tekstslide

Bespelen van het publiek
Advocaat: Iedereen begrijpt natuurlijk dat deze man veroordeeld moet worden.


Door aan te geven dat “iedereen iets natuurlijk begrijpt” is het veel moeilijker om aan te geven dat je het er niet mee eens bent. Het standpunt klinkt veel overtuigender, terwijl er in feite geen argument wordt gegeven.

Slide 24 - Tekstslide

Cirkelredenering
Jesse geeft aan dat Lotte vriendelijk is, omdat ze aardig is.

Dit is een cirkelredenering, omdat het standpunt “Lotte is vriendelijk” gelijk is aan het argument voor dat standpunt “ze is aardig”. In feite wordt twee keer hetzelfde standpunt aangedragen zonder dat een argument wordt gegeven.

Slide 25 - Tekstslide

Onjuist beroep op autoriteit
De huizenmarkt gaat de komende jaren helemaal instorten. Dat zei Yvonne Coldeweijer gisteren nog op haar juicekanaal.


Dit is een onjuist beroep op autoriteit, omdat Yvonne Coldeweijer geen autoriteit is op het gebied van de huizenmarkt. Wat zij erover zegt versterkt het standpunt dus niet.

Slide 26 - Tekstslide

Onjuist beroep op een kenmerk of eigenschap
Rody praat veel. Hij is een slechte chauffeur.

Dit is een onjuist beroep op een kenmerk of eigenschap, omdat het vele praten niet automatisch betekent dat iemand een slechte chauffeur is.

Slide 27 - Tekstslide

Onjuist oorzaak-gevolg
Iedere eerste maandag van de maand begint Joke een paar minuten voor 12 aan haar lunch. Daarna gaat het luchtalarm af. Dus het luchtalarm gaat af, doordat Joke gaat lunchen.
Dit is een drogreden, omdat Jokes lunch en het luchtalarm helemaal niets met elkaar te maken hebben. Ze vinden vlak na elkaar plaats, maar dat betekent nog niet dat het ene (Jokes lunch) het andere (het luchtalarm) veroorzaakt.

Slide 28 - Tekstslide

Verschuiven van de bewijslast
We moeten investeren in nieuwe laptops. Geef me één reden waarom we het niet zouden moeten doen.
Dit is een voorbeeld van het ontduiken of verschuiven van de bewijslast. In plaats van argumenten aan te dragen die het investeren in nieuwe laptops ondersteunen, wordt de ander gevraagd een reden te geven om niet in de laptops te investeren.

Slide 29 - Tekstslide

Vals dilemma
Als je het niet eens bent met de nieuwe veiligheidsmaatregelen op luchthavens ben je dus voor terrorisme.


Hier is sprake van een vals dilemma, omdat er maar twee opties worden genoemd. Terwijl er veel meer mogelijke standpunten en redenen zijn.

Slide 30 - Tekstslide

Verkeerde vergelijking
Ik vind dat je je dochter gewoon in haar eentje naar IJsland moet laten gaan. Ze mag toch ook alleen naar het centrum fietsen?


Dit is een verkeerde vergelijking, omdat “je dochter naar IJsland laten gaan” en “je dochter alleen naar het centrum laten fietsen” niet op een logische manier vergeleken kunnen worden. 

Slide 31 - Tekstslide

Vertekenen van het standpunt
Persoon 1: Ik vind kinderen soms erg luidruchtig.
Persoon 2: Dus jij haat alle kinderen!
Dit is een vertekening van het standpunt, omdat persoon 1 alleen heeft aangegeven dat kinderen soms luid zijn. Dit betekent niet automatisch dat diegene kinderen haat, zoals persoon 2 aangeeft.

Slide 32 - Tekstslide

Verzin een drogreden met als onderwerp "dieren".

Slide 33 - Open vraag

Niveau 4 aan de slag
Maken 1.5 lezen/luisteren/kijken

Slide 34 - Tekstslide