KT Meer dan lezen: tekstverbanden en signaalwoorden

Leesvaardigheid
Tekstverbanden en signaalwoorden
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2-4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid
Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- Lezen in het leesboek
- Bespreken huiswerk les 43
- Les 44 Verbanden - inperking, vergelijking en omschrijving
- Aan de slag 

Slide 2 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
In teksten hebben zinnen en alinea's met elkaar te maken. Ze houden verband met elkaar. Aan een signaalwoord zie je met welk verband je te maken hebt. Die woorden helpen je een tekst beter te begrijpen.

Slide 4 - Tekstslide

Tekstverbanden

Slide 5 - Woordweb

Slide 6 - Video

Les 43  Tekstverbanden met aantal signaalwoorden 
 1, 2, 3           Opsomming

                        Tijd 

                        Reden, oorzaak, gevolg 

                        Tegenstelling

                        Voorwaarde



 


Slide 7 - Tekstslide

Les 43  Opsomming 
Opsommingeen aantal zaken worden achter elkaar opgenoemd. De alinea’s vertellen verschillende delen van één opsomming.

Voorbeeld
  • Ten eerste vind ik Amsterdam een mooie stad en verder vind ik het een heel gezellige stad.

Signaalwoorden opsomming: ten eerste, ten tweede, en, ook, bovendien, om te beginnen, daarnaast, verder, ten slotte.

Slide 8 - Tekstslide

Les 43  Tijd 
Tijd: De alinea’s zijn geordend op tijd. Wat gebeurde eerst en wat daarna?

Voorbeeld
  • Eerst deed ik mijn pyjama aan en vervolgens poetste ik mijn tanden. Daarna stapte ik in bed en uiteindelijk viel ik weer in slaap. 

Signaalwoorden tijd: vroeger, later, nu, eerst, nadat, toen, terwijl, wanneer, dan, daarna, dadelijk, intussen. 

Slide 9 - Tekstslide

Les 43  Reden, oorzaak en gevolg 
Reden, oorzaak, gevolg : een oorzaak geeft aan waarom iets gebeurt. Een gevolg vertelt je wat er daarna gebeurt. 

Voorbeeld
  • De boom voor mijn huis is omgewaaid doordat het zo hard heeft gestormd.

Signaalwoorden reden, oorzaak, gevolg: omdat, want, zodat, waardoor, daardoor, daarom, aangezien.

Slide 10 - Tekstslide

Les 43  Tegenstelling
Tegenstelling: De alinea’s vertellen twee tegenovergestelde dingen.

Voorbeeld
  • In de zomer is het weer wel lekker in Nederland, maar in de winter is het vaak heel koud.

Signaalwoorden tegenstelling: enerzijds-anderzijds, toch, echter, maar, terwijl, in plaats van, daarentegen,  integendeel, in tegenstelling tot.

Slide 11 - Tekstslide

Les 43  Voorwaarde
Voorwaarde: dit betekent dat er eerst iets moet gebeuren, voordat er iets anders gaat gebeuren.

Voorbeeld
  • U kunt bij ons een auto huren, mits u een geldig rijbewijs hebt

Signaalwoorden voorwaarde: als, indien, mits, wanneer, tenzij, een voorwaarde is.

Slide 12 - Tekstslide

Welk signaalwoord geeft een opsomming aan?

Ik heb geen zin in school. Verder vind ik het jammer dat de vakantie voorbij is.

Slide 13 - Open vraag

Welk signaalwoord geeft een tegenstelling aan?

De vakantie duurde twee weken. Toch vond ik dat te kort.

Slide 14 - Open vraag

Welk signaalwoord geeft een tijdsvolgorde aan?

Nadat we naar de winkel waren geweest, gingen we naar huis

Slide 15 - Open vraag

Om welk verband gaat het in de onderstaande zin?

Als het vriest, kunnen we misschien schaatsen.

Slide 16 - Open vraag

Om welk verband gaat het in de onderstaande zin?

Vorig jaar sportte ik drie keer in de week, maar daar heb ik nu geen tijd meer voor.

Slide 17 - Open vraag

Huiswerk les 43 nakijken

Slide 18 - Tekstslide

Les 43  Tekstverbanden 

1, 2, 3             Opsomming

                        Tijd 

                        Reden, oorzaak, gevolg 

                        Tegenstelling

                        Voorwaarde



tal signaalwoorden 
Les 44   Tekstverbanden 

           Inperking
    
           Vergelijking

           Omschrijving

Slide 19 - Tekstslide

Les 44  Inperkend
Inperking: Iets gebeurt, ondanks dat je (niet) aan de voorwaarden hebt voldaan.

Voorbeeld
  • Ondanks dat ik meer ben gaan werken, heb ik niet genoeg geld kunnen sparen voor een nieuwe laptop.

Signaalwoorden inperking: hoewel, ondanks, natuurlijk ... maar

Slide 20 - Tekstslide

Les 44  Vergelijking
Vergelijking: twee zaken worden met elkaar vergeleken. Het laat een verschil of overeenkomst zien.

Voorbeeld
  • Nederland is, net als België, onderdeel van de Benelux.


Signaalwoorden vergelijking: in vergelijking met, evenzeer, alsof, net als, alsof, evenals, zoals, vergeleken met.

Slide 21 - Tekstslide

Les 44  Omschrijving
Omschrijving: Iets wordt nogmaals uitgelegd in andere woorden. Een extra toelichting op het voorgaande.

Voorbeeld
  • Een brommer rijdt 1 op 12, dat wil zeggen met 1 liter benzine kun je 12 kilometer rijden.


Signaalwoorden omschrijving: en als, oftewel, anders gezegd, dat wil zeggen, zo, met andere woorden.

Slide 22 - Tekstslide

Huiswerk les 44 
Opdracht 1 t/m 8

Slide 23 - Tekstslide

Verband: voorbeeld/toelichting
Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, op deze manier, als, zoals, denk aan, neem nou, neem bijvoorbeeld


Er zijn veel verschillende accomodaties die je kunt huren, zoals tenten, stacaravans en bungalows.

Slide 24 - Tekstslide

Welk signaalwoord geeft een voorbeeld/toelichting aan?

Je kunt verschillende technieken gebruiken, neem bijvoorbeeld schuren, schaven of raspen.

Slide 25 - Open vraag

Welk signaalwoord geeft een voorbeeld/toelichting aan?

Je kunt verschillende technieken gebruiken, neem bijvoorbeeld schuren, schaven of raspen.

Slide 26 - Open vraag

Naar school neem ik meerdere dingen mee, zoals: schoolpas, pennen en schriften.

Zoals is het signaalwoord voor .......
A
opsomming
B
voorbeeld/toelichting
C
tegenstelling
D
tijdsvolgorde/chronologie

Slide 27 - Quizvraag

Ook het tweede lesuur had ik best kunnen missen.

Ook is een signaalwoord voor een .....
A
0psomming
B
voorbeeld/toelichting
C
tegenstelling
D
tijdsvolgorde/ chronologie

Slide 28 - Quizvraag

Aan de slag 
K: opdracht 1 en 2 op blz. 23 t/m 25
T: opdracht 1 en 2 blz. 22 en 23


Klaar:
K: maak puzzel 1 en 2 op blz.244 en 245
T: maak puzzel 1 en 2 op blz. 250 en 251

Slide 29 - Tekstslide