proeftoets hst 1 en 3

proeftoets hst 1 en 3
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

proeftoets hst 1 en 3

Slide 1 - Tekstslide

Een voorwerp hangt aan een touw (zie hiernaast. Je wilt de kracht van het touw op het voorwerp tekenen. Je doet dat met een pijl.

In welke figuur is die pijl goed getekend?
A
In figuur a.
B
In figuur b.
C
In figuur c.

Slide 2 - Quizvraag

Op een tafel ligt een voorwerp met een massa van 425 g.
Op dit voorwerp werkt een zwaartekracht van:
A
0,425 N
B
4,25 N
C
42,5 N
D
425 N

Slide 3 - Quizvraag

Een krachtmeter met een stugge veer die moeilijk uitrekt, gebruik je?
A
alleen om grote krachten te meten.
B
alleen om kleine krachten te meten.
C
om zowel grote als kleine krachten te meten.

Slide 4 - Quizvraag

Je hangt een blokje van 50 g aan een krachtmeter.
Wat gebeurt er met de veer als je aan dat blokje nog een blokje van 50 g hangt?
A
Dan wordt de uitrekking van de veer 2× zo groot.
B
Dan wordt de uitrekking van de veer 2× zo klein.
C
Dan wordt de veer 2× zo kort.
D
Dan wordt de veer 2× zo lang.

Slide 5 - Quizvraag

Op een voorwerp werkt een kracht van 500 N en een kracht van 300 N. De krachten werken in tegengestelde richting.
Hoe groot is de nettokracht?

A
-200 N
B
200 N
C
300 N
D
800 N

Slide 6 - Quizvraag

Hanneke trekt met een klauwhamer een spijker uit een balk. Het lukt haar met grote moeite.
Welke bewering over dit voorbeeld is waar?
A
De last is groter dan de werkkracht.
B
De werkkracht is groter dan de last.
C
De werkkracht en de last zijn even groot.

Slide 7 - Quizvraag

Schrijf bij rekensommen altijd de hele berekening op.
Denk ook altijd aan de eenheden.

gebruik je Binas.

Slide 8 - Tekstslide

Paul tekent een pijl om een zwaartekracht van 7,5 N aan te geven. De pijl is 1,5 cm lang.
Waar moet Paul het aangrijpingspunt van de pijl tekenen?

Slide 9 - Open vraag

Paul tekent een pijl om een zwaartekracht van 7,5 N aan te geven. De pijl is 1,5 cm lang.

Laat met een berekening zien welke krachtenschaal Paul heeft gebruikt.

Slide 10 - Open vraag

Kijk naar de afbeelding hiernaast. Aan de rechterkant hangt 100 N op een afstand van 100 cm van het draaipunt. Aan de linkerkant wordt op 25 cm van het draaipunt een gewichtje gehangen.
Reken met behulp van de hefboomregel uit hoe groot de massa (in N) van het gewichtje moet zijn om de hefboom in evenwicht te brengen.


Slide 11 - Open vraag

In het figuur hiernaast zie je een hefboom. De hefboom moet in evenwicht worden gebracht.

Schrijf op hoeveel gewichtjes je daarvoor aan het lege haakje moet hangen. Schrijf de berekening op.

in figuur a

Slide 12 - Open vraag

In het figuur hiernaast zie je een hefboom hefboom. De hefboom moet in evenwicht worden gebracht.

Schrijf op hoeveel gewichtjes je daarvoor aan het lege haakje moet hangen. Schrijf de berekening op.

in figuur b

Slide 13 - Open vraag

Hans legt twee tegels met hun grootste oppervlak op een zachte ondergrond. Ze zakken allebei een eindje in de ondergrond.
Tegel A is 28 bij 25 bij 3 cm. De massa van tegel A is 12,5 kg.
Tegel B is 50 bij 70 bij 3 cm. De massa van tegel B is niet bekend.
Tegel A zakt dieper in de ondergrond dan tegel B.
Leg met een berekening uit hoe groot de massa van tegel B maximaal kan zijn.

Slide 14 - Open vraag

Veel energie wordt uit fossiele brandstoffen gehaald.
Welke brandstof wordt vooral gebruikt voor de straalmotoren van een vliegtuig?
A
aardolie
B
benzine
C
dieselolie
D
kerosine

Slide 15 - Quizvraag

In welke eenheid wordt het vermogen van een apparaat aangegeven?

A
ampere
B
joule
C
volt
D
watt

Slide 16 - Quizvraag

In welke eenheid hoort er bij Energie?

A
ampere
B
joule
C
volt
D
watt

Slide 17 - Quizvraag

Een windturbine heeft een maximaal elektrisch vermogen van 2,5 MW.
Hoeveel joule elektrische energie kan deze turbine per seconde leveren?
A
2,5 J
B
2500 J
C
2 500 000 J
D
2 500 000 000 J

Slide 18 - Quizvraag

Een zonnepaneel wordt getest. Als er 500 W aan stralingsenergie op het paneel valt, levert dit 425 W warmte op. De rest van de stralingsenergie wordt omgezet in elektrische energie.
Hoe groot is het rendement van het zonnepaneel?
A
15 %
B
18 %
C
75 %
D
85 %

Slide 19 - Quizvraag

Welke bewering over zwaarte-energie is waar?

A
Als je een voorwerp optilt, krijgt het meer zwaarte-energie.
B
Als een voorwerp valt, wordt bewegingsenergie omgezet in zwaarte-energie.
C
Als twee voorwerpen op dezelfde hoogte staan, hebben ze evenveel zwaarte-energie.

Slide 20 - Quizvraag

Zonne-energie is een energiebron die steeds meer wordt gebruikt. Zonne-energie wordt gewonnen met behulp van zonnecollectoren of met zonnepanelen.
Beschrijf het verschil tussen een zonnecollector en een zonnepaneel.

Slide 21 - Open vraag

Bekijk het energie-stroomdiagram van een paneel zonnecellen in figuur het figuur hiernaast.
Welke twee energieomzettingen vinden plaats volgens dit diagram?

Er is 1200 kJ aan stralingsenergie op het paneel gekomen.
2p b

Slide 22 - Open vraag

Bekijk het energie-stroomdiagram van een paneel zonnecellen in figuur het figuur hiernaast.
Bereken hoeveel elektrische energie wordt geleverd.

Slide 23 - Open vraag