Niet - geen

Grammatica
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen

A1: 
Je leert het verschil tussen "geen" en "niet" en herkent eenvoudige voorbeelden.




A2: 
Je past het verschil tussen "geen" en "niet" correct toe in zinnen en korte gesprekken.

Slide 2 - Tekstslide

Geen
  • Geen = niet een (1)
  • Na het woord 'geen' komt altijd een zelfstandig naamwoord
  • Ik heb geen fiets.
  • Ik heb geen nieuwe fiets.
  • Voor stofnamen: nooit 'een' maar wel 'geen': geen koffie, suiker, goud, papier, benzine
Niet
  • 'Niet' staat vaak achteraan in de zin. 'Niet' hoort dan bij het werkwoord.
  • Ik kom morgen niet.
  • Andere voorbeelden:
  • Voor een bvnw: Ik ben niet rijk.
  • Voor een woordgroep: Hij gaat niet met vakantie.

Slide 3 - Tekstslide

Ik heb ... huisdier.
A
geen
B
niet

Slide 4 - Quizvraag

Wij hebben ... plannen voor dit weekend.
A
geen
B
niet

Slide 5 - Quizvraag

Hij is ... moe.
A
geen
B
niet

Slide 6 - Quizvraag

Mijn broer werkt ... op zaterdag.
A
geen
B
niet

Slide 7 - Quizvraag

Zij heeft ... fiets.
A
geen
B
niet

Slide 8 - Quizvraag

Ik wil ... problemen veroorzaken.
A
geen
B
niet

Slide 9 - Quizvraag

Wij wonen ... in Amsterdam.
A
geen
B
niet

Slide 10 - Quizvraag

Zij gaat ... naar het feest.
A
geen
B
niet

Slide 11 - Quizvraag

Wat hoor je?
A
geen
B
niet

Slide 12 - Quizvraag

Maak een zin over iets dat je niet wilt eten. Gebruik "geen" of "niet."
Voorbeeldantwoord: "Ik wil geen spruitjes eten."

Slide 13 - Open vraag

Wat hoor je?
A
geen
B
niet

Slide 14 - Quizvraag

Maak een zin over iets dat je vandaag niet doet. Gebruik "geen" of "niet."

Slide 15 - Open vraag

Hebben jouw ouders een huis?
A
Nee, mijn ouders hebben huis geen.
B
Nee, mijn ouders geen huis hebben.
C
Nee, mijn ouders hebben geen huis.

Slide 16 - Quizvraag

Woont hij in de stad?
Nee,.....

Slide 17 - Open vraag

Heb jij een Nederlands paspoort?
A
Nee, ik heb niet Nederlands paspoort.
B
Nee, ik heb geen Nederlands paspoort.
C
Nee, ik geen heb Nederlands paspoort.

Slide 18 - Quizvraag

Heb jij vandaag school?
Nee,....

Slide 19 - Open vraag

Heb jij kinderen?
A
Nee, ik heb geen kinderen.
B
Nee, ik geen kinderen hebben.
C
Nee, ik geen kinderen heb.

Slide 20 - Quizvraag

Wil jij een ijsje?
Nee,....

Slide 21 - Open vraag

A1:
Je leert het verschil tussen "geen" en "niet" en herkent eenvoudige voorbeelden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

A2:
Je past het verschil tussen "geen" en "niet" correct toe in zinnen en korte gesprekken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll