Voegwoorden die twee hoofdzinnen samenvoegen: en, maar, of, dan, dus en want.
Bijvoorbeeld:
Ik voetbal op zaterdag en ik zwem op maandag.
Ik voetbal op zaterdag, maar ik zwem op maandag.
Ik voetbal op zaterdag of ik ga naar mijn oma.
Ik voetbal op zaterdag, dus ik doe niets op zondag.
Ik voetbal op zaterdag, want zondag ga ik naar mijn oma.