2HV Woordenschat H2

Cb2a
H2 woordenschat
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Cb2a
H2 woordenschat

Slide 1 - Tekstslide

Deze les...
- Terugblik
- Oefenen
- Enkeltje Mars
-Maken opdracht 3

Slide 2 - Tekstslide

Woordenschat H2, blz. 54
Voorbeeld:
Jouw kamer is net een zwijnenstal.

Die kamer = object (o)
een zwijnenstal = beeld (b)

Slide 3 - Tekstslide

Hij is zo bang als ...
A
een wezel
B
een hoentje
C
een beer
D
een mol

Slide 4 - Quizvraag

Zij is zo doof als een ...
A
vis
B
vos
C
kwartel
D
duif

Slide 5 - Quizvraag

Zij zijn zo nijdig als een ...
A
poes
B
paard
C
spin
D
vleermuis

Slide 6 - Quizvraag

Woordenschat H2, blz. 54
Metaforen komen vaak voor als spreekwoord.

De laatste loodjes wegen het zwaarst.
Betekent: het laatste deel van iets is vaak het moeilijkst.

De appel valt niet ver van de boom.
Betekent: een kind lijkt vaak op zijn/haar ouders.

Slide 7 - Tekstslide

Woordenschat H2, blz. 54
Bij een personificatie geef je een voorwerp, plant, dier of abstract begrip (liefde, verdriet, gevoelens) menselijke eigenschappen.

De zonnestralen streelden onze huid.
Het geluk lacht me toe.

Slide 8 - Tekstslide

Het kleine krukje kreunde onder het gewicht van mijn vader.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 9 - Quizvraag

Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 10 - Quizvraag

Mijn kleine zusje was vorige week zo ziek als een hond.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 11 - Quizvraag

Rodhé gooit er met de pet naar.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 12 - Quizvraag

Opdracht 2

Samen nakijken
Opdracht 2 
1/2 3 putten uit: volledig leeghalen; alle energie opgebruiken
5 gerenommeerde: beroemde 
6 Nieuwe Wereld: Noord- en Zuid-Amerika
8 exploitatie: het winstgevend maken
9 verkassen: verhuizen
10 de rode planeet: Mars
11 expedities: ontdekkingstochten
15 oppert: stelt voor
17 bestand zijn tegen: kunnen verdragen
18 lucratieve: winstgevende
19 animo: belangstelling
20 concrete: duidelijke; heldere; realistische

Slide 13 - Tekstslide

3 1 zeespiegel: hoogte van het zeewater; oppervlakte van de zee
2 ruïneren: kapot maken
4 genoodzaakt: gedwongen 
7 uitvalsbasis: centraal vertrekpunt
12 herbergt: biedt onderdak aan
13 huidige: hedendaagse
14 overwegen: nadenken of je iets wel of niet wilt doen
16 sleutelen: aanpassen
4 al 1 verdrinken (P): onder water lopen (alleen levende wezens kunnen verdrinken, land niet)
al 2 onze tenten op te slaan (M): te gaan wonen
al 2 zwaarwegendste (M): belangrijkste
al 3 knappe koppen (M) hebben zich over dat vraagstuk gebogen (M) (2x): intelligente mensen hebben zich beziggehouden met dat probleem 
al 3 zwerm (M): ongeorganiseerde bewegende groep 
al 4 struikelblokken (M): problemen
al 4 hindernissen (M): problemen
al 4 wegnemen (P): ervoor zorgen dat ze verdwijnen (alleen mensen, techneuten, kunnen hiervoor zorgen, de technologie niet) 
al 4 uit de voeten kunnen (M): kunnen leven
al 5 denkt (P): meent (alleen mensen kunnen denken, een bedrijf niet)
al 5 wil zetten (P): de wens heeft om te zetten (alleen mensen kunnen iets willen, een organisatie niet)
al 6 hard bezig is (P): er alles aan doet (alleen levende wezens kunnen ergens mee bezig zijn, een Tesla niet) 
al 6 veroveren (P): met geweld de macht grijpen (alleen levende wezens kunnen veroveren, een Tesla niet)

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht
Maak tweetallen
Ga aan de slag met opdracht 3, blz. 56

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 3
1 a aantrekken – Wie de schoen past, trekke hem aan.
b aflopen – Het loopt met een sisser af.
c gat – Hij heeft een gat in zijn hand.
d haar – Ze trekt zich de haren uit het hoofd.
e hart – Ze draagt het hart op de tong.
f loodje – De laatste loodjes wegen het zwaarst.
g mes – Het mes snijdt aan twee kanten.
h neus – Dat is het neusje van de zalm.
i pet – Hij gooit er met de pet naar.
j woord – Ze haalt me de woorden uit de mond.
2 a Wie de schoen past, trekke hem aan. – Wie schuldig is, moet zich aangesproken voelen.
b Het loopt met een sisser af. – Het probleem leek heel groot, maar viel uiteindelijk mee.
c Hij heeft een gat in zijn hand. – Hij geeft te gemakkelijk geld uit.
d Ze trekt zich de haren uit het hoofd. – Ze heeft er enorm veel spijt van.
e Ze draagt het hart op de tong. – Ze zegt direct wat ze denkt, zonder erbij na te denken.
f De laatste loodjes wegen het zwaarst. – Het laatste gedeelte van iets is het moeilijkst.
g Het mes snijdt aan twee kanten. – Het levert dubbel voordeel.
h Dat is het neusje van de zalm. – Dat is de allerbeste kwaliteit.
i Hij gooit er met de pet naar. – Hij doet zijn best niet.
j Ze haalt me de woorden uit de mond. – Ze zegt wat ik net wilde zeggen.

Slide 16 - Tekstslide

e Ze draagt het hart op de tong. – Ze zegt direct wat ze denkt, zonder erbij na te denken.
f De laatste loodjes wegen het zwaarst. – Het laatste gedeelte van iets is het moeilijkst.
g Het mes snijdt aan twee kanten. – Het levert dubbel voordeel.
h Dat is het neusje van de zalm. – Dat is de allerbeste kwaliteit.
i Hij gooit er met de pet naar. – Hij doet zijn best niet.
j Ze haalt me de woorden uit de mond. – Ze zegt wat ik net wilde zeggen.

Slide 17 - Tekstslide