Klas 2 - Naamwoordelijk gezegde

WELKOM

Bij Nederlands
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

WELKOM

Bij Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

10 MIN. 
LEZEN

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

VANDAAG

  • Wat moet je leren voor de toets?
  • Nakijken woordenschat opdr. 2 en 3
  • Naamwoordelijk gezegde 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet je leren voor de toets?
(dinsdag 11 oktober)


Proefwerk over hoofdstuk 1 en 2: 
  • Woordenschat
  • Grammatica zinsdelen
  • Grammatica woordsoorten
  • Spelling
  • Spelling werkwoorden

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken woordenschat

Opdracht 2 en 3

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 2

1. zeespiegel: hoogte van het zeewater
2. ruïneren: kapot maken
 3 putten uit: volledig leeghalen; alle energie opgebruiken
4. genoodzaakt: gedwongen 
5 gerenommeerde: beroemde
6 Nieuwe Wereld: Noord- en Zuid-Amerika
7. uitvalsbasis: centraal vertrekpunt 
8 exploitatie: het winstgevend maken
9 verkassen: verhuizen
10 de rode planeet: Mars
11 expedities: ontdekkingstochten



12 herbergt: biedt onderdak aan
13 huidige: hedendaagse
14 overwegen: nadenken of je iets wel of niet wilt doen
16 sleutelen: aanpassen
15 oppert: stelt voor
17 bestand zijn tegen: kunnen verdragen
18 lucratieve: winstgevende
19 animo: belangstelling
20 concrete: duidelijke; heldere; realistische


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

OPDRACHT 3

Werk in tweetallen. Kijk samen (twee minuten) naar de spreekwoorden hiernaast. Welke betekenissen hebben jullie aan de spreekwoorden gekoppeld? Komen jullie antwoorden overeen?





a aantrekken – Wie de schoen past, trekke hem aan.
b aflopen – Het loopt met een sisser af.
c gat – Hij heeft een gat in zijn hand.
d haar – Ze trekt zich de haren uit het hoofd.
e hart – Ze draagt het hart op de tong.
f loodje – De laatste loodjes wegen het zwaarst.
g mes – Het mes snijdt aan twee kanten.
h neus – Dat is het neusje van de zalm.
i pet – Hij gooit er met de pet naar.
j woord – Ze haalt me de woorden uit de mond.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat ga je leren vandaag?

  • Wat het naamwoordelijk gezegde is 
  • Hoe je het naamwoordelijk gezegde vindt 




Dus: schrijf mee!

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naamwoordelijk gezegde (blz. 60)

Het naamwoordelijk gezegde van een zin zegt wat het onderwerp 
is of wordt 

Het werkwoordelijk gezegde van een zin zegt wat het onderwerp doet



Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit twee delen:
1. Naamwoordelijk deel: bevat een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp geeft 

2. Werkwoordelijk deel: bevat een koppelwerkwoord, nodig om het naamwoordelijk deel aan het onderwerp te koppelen

Koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen. 


Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde?

1. Staat er een koppelwerkwoord in de zin (zijn, worden, schijnen, blijven, blijken, lijken)?

2. Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is/wordt

3. Als het onderwerp iets is/wordt, stel dan de vraag: Wat + onderwerp + overige werkwoorden? Het antwoord daarop is het naamwoordelijk deel. 

4. Noteer het naamwoordelijk gezegde: persoonsvorm + naamwoordelijk deel + overige werkwoorden. 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naamwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk deel (nd) + koppelwerkwoord (kww) = naamwoordelijk gezegde (ng) 

  • Walter is lief.
lief - naamwoordelijk deel (nd) 
is - koppelwerkwoord (kww)
is lief - naamwoordelijk gezegde (ng) 

Doe de onderstaande zinnen zelf (2 min.): 
  • Walter wordt grootvader. (grootvader = het naamwoordelijk deel)
  • Walter blijft voorzitter. (voorzitter = het naamwoordelijk deel)

Slide 12 - Tekstslide

Let op betekenissen:
lijken: niet in lijken op
schijnen: niet als in de zon schijnt
heten: niet als in ik heet Caro, maar als het heet hier leuk te zijn (soort schijnen)
dunken en voorkomen: zie heten

Maken: Naamwoordelijk gezegde

  • Opdracht 1, 2, 4



(Dit is huiswerk als je het deze les niet afkrijgt) 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je geleerd vandaag?

  • Wat het naamwoordelijk gezegde is 
  • Hoe je het naamwoordelijk gezegde vindt 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies