woordenschat beeldspraak 2h

woordenschat beeldspraak
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

woordenschat beeldspraak

Slide 1 - Tekstslide

Is in de grap op de vorige dia sprake van beeldspraak? waarom wel/ niet?

Slide 2 - Woordweb

soorten beeldspraak:
Metafoor
Vergelijking
Personificatie

Slide 3 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een personificatie

Slide 4 - Open vraag

Geef een voorbeeld van een metafoor

Slide 5 - Open vraag

Oefenen met spreekwoorden
In spreekwoorden worden vaak vergelijkingen gebruikt, ook zijn het vaak metaforen. 
Je moet de verschillende uitdrukkingen en spreekwoorden uit het hoofd leren en de betekenissen leren. 

Slide 6 - Tekstslide

De laatste loodjes wegen het zwaarst. betekenis:
A
Ze heeft er enorm veel spijt van.
B
Het laatste gedeelte van iets is het moeilijkst.
C
Hij doet zijn best niet
D
Ze zegt wat ik net wilde zeggen.

Slide 7 - Quizvraag

Hij heeft een .... van een conditie
A
draak
B
duin
C
dijk
D
topper

Slide 8 - Quizvraag

Dat is een ... van een film.
A
wolk
B
dijk
C
draak
D
huis

Slide 9 - Quizvraag

Ze trekt zich de haren uit het hoofd
A
Ze heeft er enorm veel spijt van.
B
Het probleem leek heel groot, maar viel uiteindelijk mee.
C
Hij doet zijn best niet
D
Ze zegt wat ik net wilde zeggen.

Slide 10 - Quizvraag

Zo slim als een:
A
spin
B
vos
C
beer
D
varken

Slide 11 - Quizvraag

Zo ziek als een
A
hond
B
kat
C
aap
D
oude man

Slide 12 - Quizvraag

Het loopt met een sisser af.
A
Ze zegt direct wat ze denkt, zonder erbij na te denken.
B
Ze zegt wat ik net wilde zeggen.
C
Het probleem leek heel groot, maar viel uiteindelijk mee.
D
Het levert dubbel voordeel.

Slide 13 - Quizvraag

welke is incorrect?
A
Zo brutaal als de beul
B
Zo fris als een hoentje
C
Zo lekker als een kip
D
Zo licht als een veertje

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent: "Hij gooit er met de pet naar."

Slide 15 - Open vraag

Wat betekent: "Dat is het neusje van de zalm."

Slide 16 - Open vraag

Zijn landerijen liggen [aan de voet van de berg].
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking

Slide 17 - Quizvraag

Toen hij ging zitten, gaf de stoel een diepe zucht en viel toen uit elkaar.
A
Toen hij ging zitten = personificatie
B
gaf de stoel een diepe zucht = metafoor
C
gaf de stoel een diepe zucht = personificatie
D
viel toen uit elkaar = metafoor

Slide 18 - Quizvraag

woordbetekenissen

Slide 19 - Tekstslide

Wat is de betekenis van "gangbaar"
A
begaanbaar
B
verstaanbaar
C
bewijs
D
gewoon

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de betekenis van: "onderhevig"
A
gebonden
B
bestaanbaar
C
gekweld
D
verstaan

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de betekenis van: Jan en alleman
A
de mensheid
B
iedereen
C
mensen
D
alle aanwezigen

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de betekenis van: non-verbaal
A
stom
B
in gebaren
C
verdoofd
D
toonloos

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de betekenis van: lucratieve
A
verfijnde
B
winstgevende
C
hedendaagse
D
tegendraadse

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de betekenis van: uitvalsbasis
A
vertrekpunt
B
compound
C
centrale hal
D
dwarsdoorsnede

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de betekenis van: animo
A
duidelijkheid
B
stress
C
overdaad
D
belangstelling

Slide 26 - Quizvraag

Ben je voldoende voorbereid op een toets lezen/ woordenschat?
erg goed voorbereid
goed voorbereid
gemiddeld
beperkt voorbereid
slecht voorbereid

Slide 27 - Poll