Met een argument ondersteun je je mening. Je legt uit waarom je iets vindt.
Signaalwoorden waaraan je argumenten kunt herkennen, zijn: omdat, want, namelijk en immers.
Voorbeelden:
Je zou dat blauwe jasje aan moeten doen voor het Lentefeest. (= mening). Dat staat je namelijk geweldig! (= argument)
De kantine zou geen snoep moeten verkopen (= mening), omdat dat slecht is voor je gezondheid(= argument).