Grammatica zinsdelen H1 blz. 28-29 (wg en lv bij wed. ww)
Slide 4 - Tekstslide
Grammatica zinsdelen
persoonsvorm
onderwerp
gezegde: werkwoordelijk of naamwoordelijk
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Slide 5 - Tekstslide
Huiswerk Google Forms
1) "Waarom moeten de toetsen wiskunde altijd zo moeilijk zijn?"
pv = moeten ow = de toesten wiskunde ng = moeten [zo moeilijk] zijn
bwb = Waarom, altijd
Slide 6 - Tekstslide
Huiswerk Google Forms
2) "Willen jullie je even bemoeien met de inrichting van de feestzaal?"
pv = willen ow = jullie wg = willen je bemoeien bwb = met de inrichting van de feestzaal
Slide 7 - Tekstslide
Huiswerk Google Forms
3) "Tijdens de finale heeft de jury het rapport ingevuld."
pv = heeft ow = de jury wg = heeft ingevuld lv - het rapport bwb = Tijdens de finale
Slide 8 - Tekstslide
Wat weet je nog over wederkerende werkwoorden bij werkwoordelijk gezegde of lijdend voorwerp?
Slide 9 - Woordweb
Theorie: lv en wg bij wed. ww.
Verplicht wederkerende werkwoorden: onderdeel van werkwoordelijk gezegde (zich vergissen, zich schamen) Je kunt voor het wederkerend voornaamwoord géén ander persoon invullen; ook géén 'zelf' eraan vastplakken.
Toevallig wederkerende werkwoorden: hoort bij het lijdend voorwerp (zich wassen, zich scheren)
Slide 10 - Tekstslide
Ik was mezelf met water uit een bergbeekje.
Wat voor wederkerend werkwoord is wassen?
A
toevallig wederkerend werkwoord
B
verplicht wederkerend werkwoord
Slide 11 - Quizvraag
Ik schaamde me voor de opmerkingen die mijn ouders maakten.
Wat voor wederkerend werkwoord is schamen?
A
toevallig wederkerend werkwoord
B
verplicht wederkerend werkwoord
Slide 12 - Quizvraag
Ontleed deze zin helemaal: pv t/m bwb.
" Kan jouw opa zich de Tweede Wereldoorlog nog herinneren?"
Slide 13 - Open vraag
Antwoord zin vorige dia
" Kan jouw opa zich de Tweede Wereldoorlog nog herinneren?"
pv = Kan
Ow = jouw opa wg = kan zich herinneren lv = de Tweede Wereldoorlog bwb = nog
Deze zin bevat een verplicht wederkerend werkwoord. Daarom hoort het woordje 'zich' bij het wg.
Slide 14 - Tekstslide
Ontleed deze zin helemaal: pv t/m bwb.
" Wil Eefje later een concertpianiste worden?"
Slide 15 - Open vraag
Antwoord zin vorige dia
" Wil Eefje later een concertpianiste worden?"
pv = Wil
Ow =Eefje ng = wil [een concertpianiste] worden bwb = later
Eefje doet niet iets in de zin maar is iets (of wil iets worden).
Let op: de toestand/eigenschap van het ow staat tussen haakjes. De werkwoorden niet!
Slide 16 - Tekstslide
Ontleed deze zin helemaal: pv t/m bwb.
"Het antwoord op die moeilijke som moet je aan je docent wiskunde vragen."
Slide 17 - Open vraag
Antwoord zin vorige dia
"Het antwoord op die moeilijke som moet je aan je docent wiskunde vragen."
pv = moet
Ow =je wg = moet vragen lv = Het antwoord op die moeilijke som
mv = aan je docent wiskunde bwb = X
Alles voor de persoonsvorm is één zinsdeel. Alles voor 'moet' is dus in zijn geheel het lijdend voorwerp