Hoofdstuk 11

11.1 Erfelijke eigenschappen
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

11.1 Erfelijke eigenschappen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Wat zijn erfelijke eigenschappen?
  • Eigenschappen zijn kenmerken .
  • Deze eigenschappen krijg je van ouders -> erfelijke eigenschappen.
  • Erfelijke eigenschappen zien er bij iedereen anders uit. Dit noem je fenotype (uiterlijk)

Slide 3 - Tekstslide

Verschillende fenotypen bij honden

Slide 4 - Tekstslide

Aanleg
  • Van sommige eigenschappen weet je pas dat je ze hebt wanneer je ze gaat gebruiken. Je hebt dan aanleg geërfd.

  • Het fenotype is afhankelijk van de erfelijke eigenschappen en invloeden uit de omgeving.

Slide 5 - Tekstslide

Fenotype
  • Van sommige eigenschappen weet je pas dat je ze hebt wanneer je ze gaat gebruiken. Je hebt dan aanleg geërfd.

  • Het fenotype is afhankelijk van de erfelijke eigenschappen en invloeden uit de omgeving.

Slide 6 - Tekstslide

Waar zit de informatie voor je eigenschappen?
  • In de celkern van cellen zitten dunne draden; de chromosomen

  • Chromosomen bestaan voor het grootste deel uit DNA.

  • DNA  bevat alle informatie van jouw lichaam.

Slide 7 - Tekstslide

Chromosomen
  • Lichaamscellen van mensen hebben 23 paar chromosomen (dus 46 chromosomen in totaal).

  • Één chromosomen paar bepaalt je geslacht. Dit noemen we de geslachtschromosomen. Deze worden aangegeven met de letter X en Y.

  • Vrouwen hebben twee X-chromosomen (XX), mannen hebben één X-chromosoom en één Y-chromosoom (XY).

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Mathilde laat een permanentje zetten bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 10 - Quizvraag

Hoe noemen we de erfelijke eigenschappen die op de chromosomen liggen?
A
Fenotype
B
Genotype

Slide 11 - Quizvraag

Elke gewone lichaamscel bevat
A
23 Chromosomen
B
34 Chromosomen
C
46 Chromosomen
D
92 Chromosomen

Slide 12 - Quizvraag

Chromosomen doorgeven
  • Geslachtscellen hebben van elk chromosomenpaar 1 chromosoom, dus 23 chromosomen.
  • Bij de bevruchting smelten de kernen van de zaadcel en eicel samen en heb je 23 + 23 weer 46 chromosomen. (23 paren)

Slide 13 - Tekstslide

Chromosomen doorgeven
Vader bepaalt geslacht, want
  1. Vrouwen kunnen alleen x doorgeven
  2. Mannen kunnen x of y doorgeven

Slide 14 - Tekstslide

Van 46 naar 23
Splitsing van een chromosoom heet reductiedeling of meiose.

Dit gebeurt in de zaadcellen en de eicellen.

Slide 15 - Tekstslide

Van 46 naar 23
 Gewone lichaamscel delen = mitose of gewone celdeling

Slide 16 - Tekstslide

Van 46 naar 23
 Gewone lichaamscel delen = mitose of gewone celdeling

Slide 17 - Tekstslide

Bij de mitose ontstaan nieuwe cellen die..........
A
Een ander aantal chromosomen heeft
B
Het zelfde aantal chromosomen heeft

Slide 18 - Quizvraag

Eicellen van een plant bevatten 16 chromosomen. Hoeveel chromosomen bevat de cel van een blad van deze plant?
A
16
B
32

Slide 19 - Quizvraag

Reductiedeling noemen we ook wel ...
A
Mitose
B
Matrose
C
Microse
D
Meiose

Slide 20 - Quizvraag

De kern van een bepaalde cel van een wasbeer bevat 19 chromosomen.

Is deze cel ontstaan door gewone celdeling of reductiedeling?
A
gewone celdeling
B
reductiedeling

Slide 21 - Quizvraag


Je ziet hier
A
een cel, celkern, genen
B
een cel, celkern, chromosomen
C
een celkern, chromosomen, genen
D
een celkern, genen, DNA

Slide 22 - Quizvraag

Alle genen van een organisme bij elkaar noemen we een...
A
Genenpoel
B
Fenotype
C
Genotype
D
Menselijke genen

Slide 23 - Quizvraag

11.2 Je lijkt op

Slide 24 - Tekstslide

Hoe zitten de eigenschappen op de chromosomen?

Slide 25 - Tekstslide

Hoe zitten de eigenschappen op de chromosomen?

Slide 26 - Tekstslide

Eigenschappen doorgeven
Homozygoot: 2 dezelfde genen
Heterozygoot: 2 verschillende genen

Dominant: gen dat overheerst over een ander gen.
Recessief: gen dat onderdrukt wordt.

Slide 27 - Tekstslide

Eigenschappen doorgeven
Homozygoot: 2 dezelfde genen
Heterozygoot: 2 verschillende genen

Dominant: gen dat overheerst over een ander gen.
Recessief: gen dat onderdrukt wordt.

Slide 28 - Tekstslide

Genotypen noteren
Met letters.
Dominant = hoofdletter
Recessief = kleine letter

Slide 29 - Tekstslide

Genen voorspellen
Met een kruisingsschema

Slide 30 - Tekstslide

Erfelijke aandoeningen
"foutje" in een gen, wat doorgegeven wordt op het kind.

Mutatie = foutje in een gen

Mutatie wordt alleen doorgegeven wanneer het
 in een geslachtscel plaats vindt!

Slide 31 - Tekstslide

Erfelijke aandoeningen
Dragers hebben een recessief gen voor een ziekte.
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa
<-- ziek

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Link

11.3 Evolutie

Slide 34 - Tekstslide

  • Darwin
  • Evolutietheorie

Slide 35 - Tekstslide

Hoe ontstaan verschillende rassen?
Gezamenlijke voorouder

Ras: groep individuen van dezelfde soort die er
ongeveer hetzelfde uitzien.

Veredelen/kunstmatige selectie:
selecteren en kruisen zodat het ras steeds 
beter of mooier wordt.

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Video

Natuurlijke selectie
Variatie in fenotype ontstaat door:
1. Omgeving
2. Erfelijke variatie

Natuurlijke selectie: organismen passen
zich aan aan hun omgeving.

Slide 38 - Tekstslide

Evolutie
Evolutie: het langzaam ontstaan van de ene soort uit een andere soort.


Evolutie vs. evolutietheorie

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Evolutie
Er zijn drie voorwaarden voor evolutie:
1. Er is variatie
2. De variatie is erfelijk
3. Er is (natuurlijke) selectie

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Wat betekent deze spotprent
volgens jou?

Slide 43 - Open vraag

11.4 Verwantschap

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Video

Leven op aarde
Wetenschapper denken dat de aarde ong. 4,5 miljard jaar oud is en dat het eerste leven 3,5 miljard jaar geleden ontstond.

1. Eerste 2,5 miljard jaar: alleen eencellige organismen in het water.
2. 900 miljoen jaar geleden: meercellige organismen ontstaan (alg + kwal)
3. 450 miljoen jaar geleden: eerste gewervelde dieren (vis + landplant)
4. 400 miljoen jaar geleden: eerste landdieren

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Fossielen
Fossielen zijn overblijfselen van organismen. Vaak zijn het harde delen die overblijven.

Het ontstaan van fossielen
1. Dood dier zinkt naar de bodem van de zee. De zachte delen verrotten.
2. De harde delen worden bedekt door steeds nieuwe lagen van zand en klei.
3. De lagen zand en klei worden samengeperst tot steen (verstenen)
4. De steenlagen verschuiven waardoor het fossiel omhoog komt.

Slide 48 - Tekstslide

Fossielen
Fossielen zijn overblijfselen van organismen. Vaak zijn het harde delen die overblijven.

Slide 49 - Tekstslide

Verwantschap
De verwantschap tussen soorten laat je zien in een verwantschapsschema.
Het laat ook de gemeenschappelijke voorouders zien.

Slide 50 - Tekstslide

A
C
B
D
E
Wat is de gemeenschappelijke voorouder van Gibbon en Mens?

Slide 51 - Sleepvraag

Waar bevind de gemeenschappelijke voorouder zich?
Apen en knaagdieren
Halfapen en tupaia
Knaagdieren en hazen

Slide 52 - Sleepvraag