energie + koolstofdioxide + water -> glucose + zuurstof
energie + 6CO2 + 6H2O -> C6H12O6 + 6O2
Slide 6 - Tekstslide
BINAS 69D Chemosynthese
Slide 7 - Tekstslide
Stikstofkringloop
Nitriet- en nitraatbacteriën staan ook in de stikstofkringloop (BINAS 93G)
Slide 8 - Tekstslide
Chemosynthese Waarin verschilt chemosynthese van fotosynthese?
A
Bij chemosynthese wordt lichtenergie opgenomen door niet-groene pigmenten.
B
Bij chemosynthese wordt geen lichtenergie gebruikt, maar energie die beschikbaar komt bij de oxidatie van anorganische stoffen.
C
Eindproducten van de chemosynthese zijn geen koolhydraten, maar andere stoffen.
D
Grondstoffen voor de chemosynthese zijn geen water en koolstofdioxide, maar andere stoffen.
Slide 9 - Quizvraag
wat is ook alweer autotroof ?
A
gebruikt CO2 en stoot het niet uit
B
kan uit organische stoffen energie halen
C
kan uit anorganische stoffen organische stoffen maken
D
heeft geen zuurstof nodig
Slide 10 - Quizvraag
Heterotrofe organismen doen ook aan koolstofassimilatie
BINAS 93F
voor uitleg van het woord: zie de koolstofkringloop
A
goed
B
fout
Slide 11 - Quizvraag
Piramide van biomassa: autotrofe organismen op de bodem; heterotrofe organismen vormen de andere schakels
Slide 12 - Tekstslide
Voedselconversie: van de ene naar de andere schakel
Slide 13 - Tekstslide
Welk verschil tussen runderen en insecten zal de belangrijkste oorzaak zijn van het grote verschil in voedselconversie tussen deze twee?
A
Runderen ademen met longen, insecten met tracheeën.
B
Runderen hebben een complexer spijsverteringsstelsel dan insecten.
C
Runderen hebben een constante lichaamstemperatuur, insecten niet.
D
Runderen hebben een endoskelet, insecten een exoskelet.
Slide 14 - Quizvraag
15.2
inteelt en fitness
eilandtheorie (BINAS?)
foundereffect en flessenhalseffect
dynamisch evenwicht
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Video
Inteelt
Bij rashonden is er weinig variatie in het DNA, doordat er inteelt heeft plaatsgevonden; het gevolg van fokken met weinig exemplaren, die vaak ook nog familie van elkaar zijn.
Slide 17 - Tekstslide
Het eigenlijke probleem van inteelt
- Mutatie is vaak recessief
- Kleine kans dat het tot uiting komt in het fenotype
- Bij een kleine populatie is de kans groter dat een bepaalde eigenschap tot uiting komt groter (door bijv. inteelt).
Slide 18 - Tekstslide
Inteelt in de natuur
Voor een gezonde populatie in een gezond ecosysteem is groei en begrenzing nodig. Een populatie die groot genoeg is, heeft ook genoeg genetische variatie. Dit is essentieel. Bij weinig variatie krijg je inteelt.
Afname van genetische variatie kan komen door versnippering van het leefgebied.
Slide 19 - Tekstslide
Fitness
= de mate waarin een individu is aangepast aan de omstandigheden op dat moment
hoge fitness is dus "best aangepast aan de huidige omstandigheden "
NIET: de sterkste!
Slide 20 - Tekstslide
fitness
mate waarin een individu genen door geeft aan nageslacht.
(meer kleinkinderen = hogere fitness)
Slide 21 - Tekstslide
Bottleneck of founder effect
Bij honden hebben mensen genetische verarming veroorzaakt door met een klein aantal honden door te fokken. De weinige genetische variatie binnen het kleine groepje dieren (de 'founders') waar een ras mee wordt begonnen wordt door gericht fokken nog eens verder verkleind.
Slide 22 - Tekstslide
Founder effect: emigratie
Bottleneck event: meestal een ramp
Slide 23 - Tekstslide
Wat is waar over het 'foundereffect' en het 'flessenhalseffect' in bron 5?
A
Bij het 'flessenhalseffect' is er sprake van het stichten van een nieuwe populatie op een andere plek
B
Bij het 'foundereffect' speelt natuurlijke selectie een grote rol.
C
De oorzaak is verschillend, maar de uitkomst is vergelijkbaar namelijk weinig genetische variatie
D
De oorzaak is vergelijkbaar, namelijk natuurlijke selectie, maar de uitkomst is verschillend.
Slide 24 - Quizvraag
Op het Pacifische eilandje Pingelap wonen nu veel kleurenblinde mensen. Zij zijn de nazaten van 1 van slechts 20 overlevende eilandbewoners na een verwoestende cycloon in 1775. Biologen zien dit als een voorbeeld van:
A
het founder effect
B
het flessenhals effect
C
gene flow
D
reproductieve isolatie
Slide 25 - Quizvraag
Waarom is het belangrijk voor een populatie om voldoende genetische variatie te bevatten?
Slide 26 - Open vraag
Slide 27 - Video
Eilandtheorie
Eilandbiogeografiemodel
Slide 28 - Tekstslide
Eilandtheorie
De eilandtheorie voorspelt dus de grootte van de biodiversiteit van geïsoleerde gebieden, zoals eilanden, bergtoppen, meren en bossen.
Slide 29 - Tekstslide
Welke twee eigenschappen van duinvalleien zijn volgens de eilandtheorie bepalend voor de soortenrijkdom
A
Immigratie van organismen en onderlingen afstand
B
onderlinge afstand en grootte
C
grootte en uitsterven van soorten
D
uitsterven van soorten en immigratie van organismen