OEFENEN H4

't Sexy Fokschaap
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

't Sexy Fokschaap

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

'T sexy fokschaap gebruik je voor de verleden tijd van
A
sterke en zwakke werkwoorden
B
sterke werkwoorden
C
zwakke werkwoorden

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul in (tegenwoordige tijd): "Verderop …. (rijden) er een politiewagen door de straat."
A
rijden
B
reed
C
rijdt
D
rijd

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul in (verleden tijd): "Mijn ouders… (verven) afgelopen week mijn slaapkamer".
A
verften
B
verfde
C
verven
D
verfden

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm van het werkwoord in (tt): "…

(vinden) jij het online onderwijs ook onwennig?"

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het werkwoord lopen is een
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het werkwoord leren is een
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het werkwoord sporten is een
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het werkwoord slapen is een
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

't ex kofschip
De regel is dus:

1. Hele werkwoord - en
2. Zit de laatste letter in 't ex kofschip?
3. ja=t  en nee=d 

VB: durven-en=durv, de 'v' zit er niet in, dus durfde(n)/gedurfd

LET OP!! DEZE REGEL GEBRUIK JE ALLEEN IN DE VT EN BIJ HET VD!!!

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm  van het werkwoord in

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

"De leraar …(beloven) dat we 5 minuten eerder mochten stoppen."

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

"De moeder …(verwennen) haar kinderen straks met een lekker ijsje".

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

"Ook haar man werd die avond … (verwennen) met een heerlijke massage."

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

"Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin."

De persoonsvorm =
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

[Gelooft] de leraar jouw smoesje?
Klik aan of het woord tussen [haakjes] een persoonsvorm of voltooid deelwoord is.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Heb je mijn mail al [beantwoord]?
Klik aan of het woord tussen [haakjes] een persoonsvorm of voltooid deelwoord is.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Enkelvoud - meervoud
De meeste zelfstandig naamwoorden kun je in enkelvoud 
en meervoud zetten. Bij het enkelvoud is er één van iets, 
bij het meervoud is er méér van iets.

Let op! Er zijn uitzonderingen, zelfstandig naamwoorden die geen meervoud hebben. Bijvoorbeeld melk.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud op -en
Woorden die eindigen op een medeklinker
krijgen meestal -en in het meervoud.

Als het voor de uitspraak nodig is, verdubbel je 
de medeklinker of verenkel je de klinker.

kat - katten (niet: *katen), 
beer - beren (niet *beeren)

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud op -s
1. Als de laatste lettergreep geen klemtoon heeft, 
is het meervoud op -s.
Bijvoorbeeld: vó-gel - vogels, bé-zem - bezems

2. Ook woorden die eindigen op een klinker
krijgen in het meervoud -s
Bijvoorbeeld: niveau - niveaus, toffee - tofee

Slide 21 - Tekstslide

Benadruk dat de lettergreepregel een uitzondering is op de regel voor het meervoud op -en.
Let op!
Eindigt een woord op een enkele 
a, i, o, u, y
dan krijgt het meervoud -'s.
Dat is nodig om de klank gelijk te houden. 

oma - oma's (niet: *omas)
baby - baby's (niet: *babys)

Slide 22 - Tekstslide

Benadruk dat de enkele 'e' hier niet tussen staat. Deze wordt aan het einde van een woord uitgesproken als stomme e en daar mag de -s direct achter. 


De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud op -en of -s:
lamp – lampen, fles – flessen, bushalte – bushaltes, vogel – vogels.

Zo maak je een meervoud op -en
Je zet -en achter het woord: broek – broeken, product – producten.
Soms moet je ook iets anders doen:
• de laatste letter verdubbelen: zus – zussen, bed – bedden.
• een a, e, o of u weghalen: schuur – schuren, bioscoop – bioscopen.
• een -s veranderen in een -z-: muis – muizen, kaas – kazen.
• een -f veranderen in een -v-: neef – neven, dief – dieven.

Zo maak je een meervoud op -s
Je zet -s achter het woord: spelletje – spelletjes, infectie – infecties.
Meestal moet de -s aan het woord vast. Maar als je het woord daardoor verkeerd uitspreekt, moet je een apostrof voor de -s schrijven:
kassa – kassa’s, echo – echo’s, menu – menu’s, hobby – hobby’s.

Gebruik bij twijfel een woordenboek of een woordenlijst.

Meervoud

De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud op -en of -s:
lamp – lampen, fles – flessen, bushalte – bushaltes, vogel – vogels.

Zo maak je een meervoud op -en
Je zet -en achter het woord: broek – broeken, product – producten.
Soms moet je ook iets anders doen:
• de laatste letter verdubbelen: zus – zussen, bed – bedden.
• een a, e, o of u weghalen: schuur – schuren, bioscoop – bioscopen.
• een -s veranderen in een -z-: muis – muizen, kaas – kazen.
• een -f veranderen in een -v-: neef – neven, dief – dieven.

Zo maak je een meervoud op -s
Je zet -s achter het woord: spelletje – spelletjes, infectie – infecties.
Meestal moet de -s aan het woord vast. Maar als je het woord daardoor verkeerd uitspreekt, moet je een apostrof voor de -s schrijven:
kassa – kassa’s, echo – echo’s, menu – menu’s, hobby – hobby’s.

Gebruik bij twijfel een woordenboek of een woordenlijst.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meervoud van etui
A
etuis
B
etui 's

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je ’s bij een woord in het meervoud?
A
Als het woord een Engels woord is.
B
Als het woord eindigt op -e of -ie.
C
Als het woord eindigt op -i, -o, -u, -a, -y.
D
Als het woord eindigt op -s.

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke meervoudsregel hoort erbij?



reparatie
A
meervoud op -en
B
meervoud op -s
C
meervoud op -ën
D
Geen meervoud

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke meervoudsregel hoort erbij?



aardbei
A
meervoud op -en
B
meervoud op -s
C
meervoud op -'s
D
Geen meervoud

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke meervoudsregel hoort erbij?



asperge
A
meervoud op -en
B
meervoud op -s
C
meervoud op -'s

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke meervoudsregel hoort erbij?



bikini
A
meervoud op -en
B
meervoud op -s
C
meervoud op -'s

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies