,

9/10 taal 2 eufemisme, ironie, sarcasme, litotes

Taal
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Taal

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Lesdoel
  • Lezen
  • Terugblik
  • Instructie/quiz
  • Werken 
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:

  • kun je benoemen wat de stijlfiguren eufemisme, ironie, sarcasme en litotes betekenen;  
  • kun je de stijlfiguren eufemisme, ironie, sarcasme en litotes herkennen en benoemen;
  • heb je geoefend met de stijlfiguren eufemisme, ironie, sarcasme en litotes  .

Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 3 - Tekstslide

timer
10:00
In stilte lezen uit het door jouw gekozen boek op niveau.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Schrijf een ding op wat je de vorige les hebt geleerd.
(lesstof en begrip + uitleg of volledige taalregel)

Slide 6 - Woordweb

Zet in de juiste volgorde:
tegenargumenten
weerlegging
conclusie
argumenten
standpunt

Slide 7 - Sleepvraag

Een uitspraak of bewering over een bepaald onderwerp
Die onderbouwen het standpunt. Het is het antwoord op de vraag: waarom heb ik deze mening.
Het standpunt en de argumenten waarmee je het standpunt ondersteunt of ontkracht.
Argumenten tegen het standpunt, het ontkracht je standpunt.
Een tegenargument ontkrachten. Zo maai je het gras voor de voeten van de tegenstanders weg.
Standpunt/stelling
Argumenten
Argumentatie
Tegenargument
Weerlegging

Slide 8 - Sleepvraag

Begrippen
- Feit; controleerbaar, waar of onwaar
- Mening: standpunt of opvatting -->  niet controleerbaar kun je het mee eens zijn of niet. --> ik ben van mening, ik vind, volgens mij/ons....
- Argument: redenen waarom je iets vindt (gebaseerd op feiten uit artikelen) - ondersteunen het standpunt --> om te beginnen, daarnaast, verder, tbovendien
- Tegenargument: argument tegen het standpunt (gebaseerd op feiten uit artikelen)  --> daar staat tegenover, aan de andere kant, daarentegen...
- Weerlegging: argument weerlegt het tegenargument (gebaseerd op feiten uit artikelen) --> daar staat tegenover, aan de andere kant, daarentegen...
-Signaalwoorden: woorden die een teken afgeven dat er iets gaat gebeuren.
-Tekstverbanden: door gebruik van signaalwoorden wordt er een verbinding aangegeven tussen alinea's, zinnen en woorden.
-conclusie: een besluit gebaseerd op de informatie uit het middenstuk --> kortom, dus, al met al, dat betekent...
- parafraseren: in je eigen woorden herschrijven (opnieuw schrijven)

Slide 9 - Tekstslide

Nieuwe lesstof

Slide 10 - Tekstslide

Stijlfiguren
  • Maken een tekst of verhaal aantrekkelijker
  • Gebruik je om iets te benadrukken
Lichter
Zwaarder
Extra

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Werk voor deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in STILTE lezen

Pak je VIP en noteer:
Taal, paragraaf 2, stijl, opdracht 1 en 2
+ huiswerk van de vorige les nakijken en verbeteren met een andere kleur!

Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

Slide 13 - Tekstslide

Wat betekent de volgende zin?
Die dichter is al vroeg heengegaan.

Slide 14 - Open vraag

Eufemisme
- Een eufemisme is een manier om iets verzacht uit te drukken. - Door een eufemisme te gebruiken kan je iets wat onaardig is 
  zeggen of schrijven zonder dat het onaardig, gruwelijk of vies
  klinkt. 



Slide 15 - Tekstslide

Voorbeelden eufemisme
Een eufemisme is een verzachtende, verbloemende of verhullende uitdrukking die gebruikt wordt in de plaats van iets wat als ruw of kwetsend gevoeld wordt, voor iets wat als een taboe gezien wordt of voor iets wat met een negatieve gevoelswaarde verbonden is.






de liefde bedrijven met, het doen met, naar bed gaan met, slapen met, vrijen met, het bed delen met (voor: ‘paren’ of ‘coïteren’).







Slide 16 - Tekstslide

Eufemisme
De meeste eufemismen hebben betrekking op onderwerpen waarover men liever niet spreekt (de dood, ziekten, ouder worden, werkloosheid of ontslag) of waarbij men een bepaalde gêne voelt (seks, alles wat te maken heeft met het naar de wc gaan).

 







Slide 17 - Tekstslide

Voorbeelden eufemisme
Heengaan, naar een betere wereld gaan, verscheiden, inslapen, ontslapen, de ogen sluiten, de weg van alle vlees gaan, de grote reis aanvaarden, het moede hoofd neerleggen (voor: ‘doodgaan’ of ‘sterven’);

Baanloos, inactief, werkzoekend, niet betrokken bij het arbeidsgebeuren (voor: ‘werkloos’);

De liefde bedrijven met, het doen met, naar bed gaan met, slapen met, vrijen met, het bed delen met (voor: ‘paren’ of ‘coïteren’).







Slide 18 - Tekstslide

Wat is een eufemisme?
A
verbloemende uitdrukking
B
verbloemende uitdrukking
C
verbloemende uitdrukking
D
verbloemende uitdrukking

Slide 19 - Quizvraag

Eufemisme?
Het ongeluk was veroorzaakt door een dame van gevorderde leeftijd.

A
ja
B
nee

Slide 20 - Quizvraag


Wat bedoelt de schrijver?

Slide 21 - Open vraag

Ironie
De schrijver zegt het tegenovergestelde van wat hij bedoelt = ironie

Slide 22 - Tekstslide

Spot
Verschillende gradaties:

Ironie --> sarcasme --> cynisme

Slide 23 - Tekstslide

Ironie

Ironie is eigenlijk milde spot. Je wilt mensen er niet met opzet mee kwetsen.


Typisch voor ironie is, dat het tegengestelde gezegd wordt van dat wat men bedoelt. 


--> Een ander woord voor ironie is een milde vorm van sarcasme



Slide 24 - Tekstslide

Lees je in deze zin ironie:
'Jippie! Vandaag les over ironie.'
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quizvraag

Wat betekent de volgende zin?
Jij bent zeker de leukste in de klas?

Slide 26 - Open vraag

Sarcasme
- Sarcasme is agressiever dan ironie, het is vaak grof.
- Het effect van sarcasme is intenser en directer dan dat van ironie. Het is kwetsender.



Slide 27 - Tekstslide

Sarcasme
Een ouder tegen een kind met een slecht rapport: 
Je bent weer eens de beste leerling van de klas!

Een leerkracht tegen een leerling die te laat komt: 
Lekker uitgeslapen?

Over iemand die heel vals zingt: 
Je zus is helemaal klaar voor het Eurovisiesongfestival.

Slide 28 - Tekstslide


Een voorbeeld van sarcasme is..
A
Wie niet waagt wie niet wint
B
Dat gaat je nooit lukken!
C
Ga jij maar vast je spullen inpakken dan ben je voor het einde van de laatste les wel klaar.

Slide 29 - Quizvraag

Bij welk van deze vragen is sprake van de stijlfiguur sarcasme?
A
Duncan Laurence is de meest recente Nederlandse winnaar van het songfestival.
B
Ik kan bijna niet meer wachten tot het songfestival.
C
Het songfestival staat bol van de slechte artiesten.
D
Jouw liedje is absoluut 12 punten op het songfestival waard hoor! [als het ontzettend vals gezongen is]

Slide 30 - Quizvraag

Sarcasme of  ironie?
Sarcasme - hoewel ironie en sarcasme heel dicht bij elkaar liggen, is het niet hetzelfde.  = bijtende spot

Bij sarcasme is het doel om te kwetsen, dat is met ironie niet het geval, het is meer plagend bedoelt. = milde spot

Slide 31 - Tekstslide

Ironie en sarcasme
Ironie
Sarcasme
Vriendelijke spot die niet kwetsend is bedoeld, grapje
Scherpe spot, bedoeld om de ander te kwetsen
Je zegt het tegenovergestelde van wat je bedoelt
Je zegt het tegenovergestelde van wat je bedoelt 
'Het weer is geweldig' (als het stortregent)
'Vooral zo doorgaan, dan komt het wel goed' (leraar tegen een leerling die opnieuw onvoldoende heeft gehaald)

Slide 32 - Tekstslide

'Je kletst me de oren van het hoofd', zei de leraar tegen het verlegen meisje.
A
Ironie
B
Sarcasme

Slide 33 - Quizvraag

Wel ja, ga vooral door met niets doen, da ga je het zéker halen!
A
sarcasme
B
ironie

Slide 34 - Quizvraag

Wat betekent de volgende zin?
De hoofdprijs in de loterij winnen, dat zou ik niet kwaad vinden.

Slide 35 - Open vraag

Understatement (= geen theorie)
Een afzwakking. Iets minder erg laten lijken dan het is. Vaak is dit grappig bedoeld. 

Messi kan wel een aardig balletje trappen.

Met de hoofdprijs heeft hij een aardig centje gewonnen.

Slide 36 - Tekstslide

Litotes
Een bijzondere vorm van een understatement is de litotes. Je ontkent het tegenovergestelde. 


Slide 37 - Tekstslide

Litotes
Hij woont in grote luxe --> Hij woont daar niet onaardig

Ze zijn rijk. -->  Ze zijn niet onbemiddeld.

Ze is slim.  -->  Ze is bepaald niet dom

Slide 38 - Tekstslide

Verschil litotes en understatement
Een bijzondere vorm van het understatement is de litotes. 

Een litotes bevat een ontkenning, vaak met 'niet' aangegeven. Een understatement bevat geen ontkenning. 

Litotes: Hij woont in grote luxe. --> Hij woont daar niet onaardig.

Understatement: Hij woont in grote luxe. --> Hij woont daar leuk!

Slide 39 - Tekstslide

Een litotes is een bijzondere vorm van het understatement.
A
waar
B
niet waar

Slide 40 - Quizvraag

Wat is ironie?
A
milde zelfspot
B
beeld vergelijken met object
C
object vergelijken met beeld
D
bijtende zelfspot

Slide 41 - Quizvraag

Jij stond zeker achteraan toen de intelligentie werd uitgedeeld
A
Ironie
B
Sarcasme

Slide 42 - Quizvraag

Werk voor deze les + huiswerk: 

    Pak je VIP en noteer:
    Taal, paragraaf 2, stijl, opdracht 1 en 2
    + huiswerk van de vorige les nakijken en verbeteren met een andere kleur!
    Klaar = in STILTE lezen
    Wat niet af is = huiswerk
    Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

    Slide 43 - Tekstslide

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:

    • kun je benoemen wat de stijlfiguren eufemisme, ironie, sarcasme en litotes betekenen;  
    • kun je de stijlfiguren eufemisme, ironie, sarcasme en litotes herkennen en benoemen;
    • heb je geoefend met de stijlfiguren eufemisme, ironie, sarcasme en litotes  .

    Blauw = kennen = kennis = leren
    Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

    Slide 44 - Tekstslide

    Ik kan benoemen wat de stijlfiguren eufemisme, ironie, sarcasme en litotes beteken en ik kan deze herkennen en benoemen.
    😒🙁😐🙂😃

    Slide 45 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter? Wat ga je daarvoor doen?

    Slide 46 - Open vraag

    Feedback:
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders willen zien?

    Slide 47 - Open vraag