,

15/10 taal 2 eufemisme, ironie, sarcasme, understatement

Taal, paragraaf 2, stijl
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Taal, paragraaf 2, stijl

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Lesdoel
  • Korte activiteit
  • Terugblik
  • Instructie - werken in stilte
  • Verlengde instructie - iedereen aan het werk 
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:

  • kun je benoemen wat de stijlfiguren eufemisme, ironie, sarcasme en understatement zijn;  
  • kun je de stijlfiguren eufemisme, ironie, sarcasme en understatement herkennen en benoemen;
  • heb je geoefend met de stijlfiguren eufemisme, ironie, sarcasme en understatement .

Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 3 - Tekstslide

Spelen met woorden: dilemma en argumenteren
Geef iedereen de kans om zelf na te denken en een keuze te maken: roep geen keuzes en redenen door de klas, maar doe je het in je hoofd.
  • Lees eerst het dilemma en probeer in je hoofd eeb keuze te maken en een reden voor jouw keuze (schrijf je antwoord eventueel even in je schrift op)
  • Na het dilemma kan in de volgende dia jouw keuze maken
  • Jouw reden (argument) schrijf je in de dia die daarna komt dia.
  • Denk aan hoofdletters en leestekens.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

ELKE SPIN DIE JE ZIET, MOET JE OPETEN -OF- ELKE LANTAARNPAAL WAAR JE LANGSLOOPT MOET JE INNIG KNUFFELEN

Slide 6 - Poll

ELKE SPIN DIE JE ZIET, MOET JE OPETEN -OF- ELKE LANTAARNPAAL WAAR JE LANGSLOOPT MOET JE INNIG KNUFFELEN
NOTEER SPIN: of LANTAARNPAAL:

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide

Zet in de juiste volgorde:
tegenargumenten
weerlegging
conclusie
argumenten
standpunt

Slide 9 - Sleepvraag

Een uitspraak of bewering over een bepaald onderwerp
Die onderbouwen het standpunt. Het is het antwoord op de vraag: waarom heb ik deze mening.
Het standpunt en de argumenten waarmee je het standpunt ondersteunt of ontkracht.
Argumenten tegen het standpunt, het ontkracht je standpunt.
Een tegenargument ontkrachten. Zo maai je het gras voor de voeten van de tegenstanders weg.
Standpunt/stelling
Argumenten
Argumentatie
Tegenargument
Weerlegging

Slide 10 - Sleepvraag

Begrippen
- Feit; controleerbaar, waar of onwaar
- Mening: standpunt of opvatting -->  niet controleerbaar kun je het mee eens zijn of niet. --> ik ben van mening, ik vind, volgens mij/ons....
- Argument: redenen waarom je iets vindt (gebaseerd op feiten uit artikelen) - ondersteunen het standpunt --> om te beginnen, daarnaast, verder, tbovendien
- Tegenargument: argument tegen het standpunt (gebaseerd op feiten uit artikelen)  --> daar staat tegenover, aan de andere kant, daarentegen...
- Weerlegging: argument weerlegt het tegenargument (gebaseerd op feiten uit artikelen) --> daar staat tegenover, aan de andere kant, daarentegen...
-Signaalwoorden: woorden die een teken afgeven dat er iets gaat gebeuren.
-Tekstverbanden: door gebruik van signaalwoorden wordt er een verbinding aangegeven tussen alinea's, zinnen en woorden.
-conclusie: een besluit gebaseerd op de informatie uit het middenstuk --> kortom, dus, al met al, dat betekent...
- parafraseren: in je eigen woorden herschrijven (opnieuw schrijven)

Slide 11 - Tekstslide

Nieuwe lesstof
eufemisme, ironie, sarcasme, understatement

Slide 12 - Tekstslide

Stijlfiguren
Stijlfiguren worden veel gebruikt door schrijvers en sprekers om de tekst levendig te houden. De tekst wordt net iets anders geformuleerd dan de lezer of luisteraar verwacht, waardoor deze bijvoorbeeld wordt verrast, verbad of geïnteresseerd. 
  • Maken een tekst of verhaal aantrekkelijker
  • Gebruik je om iets te benadrukken
Lichter
Zwaarder
Extra

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Werk voor deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in STILTE lezen

Pak je VIP en noteer:
Taal, blz. 94, paragraaf 2, stijl, opdracht 1, 2 en 3 (alleen)
+ huiswerk van de vorige les nakijken en verbeteren met een andere kleur!

Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

Slide 15 - Tekstslide

Wat betekent de volgende zin?
Die dichter is al vroeg heengegaan.

Slide 16 - Open vraag

Eufemisme
- Een eufemisme is een manier om iets verzacht uit te drukken. - Door een eufemisme te gebruiken kan je iets wat onaardig is 
  zeggen of schrijven zonder dat het onaardig, gruwelijk of vies
  klinkt. 



Slide 17 - Tekstslide

Voorbeelden eufemisme
Een eufemisme is een verzachtende, verbloemende of verhullende uitdrukking die gebruikt wordt in de plaats van iets wat als ruw of kwetsend gevoeld wordt, voor iets wat als een taboe gezien wordt of voor iets wat met een negatieve gevoelswaarde verbonden is.






de liefde bedrijven met, het doen met, naar bed gaan met, slapen met, vrijen met, het bed delen met (voor: ‘paren’ of ‘coïteren’).







Slide 18 - Tekstslide

Eufemisme
De meeste eufemismen hebben betrekking op onderwerpen waarover men liever niet spreekt (de dood, ziekten, ouder worden, werkloosheid of ontslag) of waarbij men een bepaalde gêne voelt (seks, alles wat te maken heeft met het naar de wc gaan).

 







Slide 19 - Tekstslide

Voorbeelden eufemisme
Heengaan, naar een betere wereld gaan, verscheiden, inslapen, ontslapen, de ogen sluiten, de weg van alle vlees gaan, de grote reis aanvaarden, het moede hoofd neerleggen (voor: ‘doodgaan’ of ‘sterven’);

Baanloos, inactief, werkzoekend, niet betrokken bij het arbeidsgebeuren (voor: ‘werkloos’);

De liefde bedrijven met, het doen met, naar bed gaan met, slapen met, vrijen met, het bed delen met (voor: ‘paren’ of ‘coïteren’).







Slide 20 - Tekstslide

Wat is een eufemisme?
A
verbloemende uitdrukking
B
verbloemende uitdrukking
C
verbloemende uitdrukking
D
verbloemende uitdrukking

Slide 21 - Quizvraag

Eufemisme?
Het ongeluk was veroorzaakt door een dame van gevorderde leeftijd.

A
ja
B
nee

Slide 22 - Quizvraag


Wat bedoelt de schrijver?

Slide 23 - Open vraag

Ironie
De schrijver zegt het tegenovergestelde van wat hij bedoelt = ironie

Slide 24 - Tekstslide

Spot
Verschillende gradaties:

Ironie --> sarcasme --> cynisme

Slide 25 - Tekstslide

Ironie

Ironie is eigenlijk milde spot. Je wilt mensen er niet met opzet mee kwetsen.


Typisch voor ironie is, dat het tegengestelde gezegd wordt van dat wat men bedoelt. 


--> Een ander woord voor ironie is een milde vorm van sarcasme



Slide 26 - Tekstslide

Lees je in deze zin ironie:
'Jippie! Vandaag les over ironie.'
A
ja
B
nee

Slide 27 - Quizvraag

Wat betekent de volgende zin?
Jij bent zeker de leukste in de klas?

Slide 28 - Open vraag

Sarcasme
- Sarcasme is agressiever dan ironie, het is vaak grof.
- Het effect van sarcasme is intenser en directer dan dat van ironie. Het is kwetsender.



Slide 29 - Tekstslide

Sarcasme
Een ouder tegen een kind met een slecht rapport: 
Je bent weer eens de beste leerling van de klas!

Een leerkracht tegen een leerling die te laat komt: 
Lekker uitgeslapen?

Over iemand die heel vals zingt: 
Je zus is helemaal klaar voor het Eurovisiesongfestival.

Slide 30 - Tekstslide


Een voorbeeld van sarcasme is..
A
Wie niet waagt wie niet wint
B
Dat gaat je nooit lukken!
C
Ga jij maar vast je spullen inpakken dan ben je voor het einde van de laatste les wel klaar.

Slide 31 - Quizvraag

Bij welk van deze vragen is sprake van de stijlfiguur sarcasme?
A
Duncan Laurence is de meest recente Nederlandse winnaar van het songfestival.
B
Ik kan bijna niet meer wachten tot het songfestival.
C
Het songfestival staat bol van de slechte artiesten.
D
Jouw liedje is absoluut 12 punten op het songfestival waard hoor! [als het ontzettend vals gezongen is]

Slide 32 - Quizvraag

Sarcasme of  ironie?
Sarcasme - hoewel ironie en sarcasme heel dicht bij elkaar liggen, is het niet hetzelfde.  = bijtende spot

Bij sarcasme is het doel om te kwetsen, dat is met ironie niet het geval, het is meer plagend bedoelt. = milde spot

Slide 33 - Tekstslide

Ironie en sarcasme
Ironie
Sarcasme
Vriendelijke spot die niet kwetsend is bedoeld, grapje
Scherpe spot, bedoeld om de ander te kwetsen
Je zegt het tegenovergestelde van wat je bedoelt
Je zegt het tegenovergestelde van wat je bedoelt 
'Het weer is geweldig' (als het stortregent)
'Vooral zo doorgaan, dan komt het wel goed' (leraar tegen een leerling die opnieuw onvoldoende heeft gehaald)

Slide 34 - Tekstslide

'Je kletst me de oren van het hoofd', zei de leraar tegen het verlegen meisje.
A
Ironie
B
Sarcasme

Slide 35 - Quizvraag

Wel ja, ga vooral door met niets doen, da ga je het zéker halen!
A
sarcasme
B
ironie

Slide 36 - Quizvraag

Wat betekent de volgende zin?
De hoofdprijs in de loterij winnen, dat zou ik niet kwaad vinden.

Slide 37 - Open vraag

Understatement 

Als je iets afzwakt, gebruik je een understatement.
  • Iets minder erg laten lijken dan het is. 
  • Vaak is dit grappig bedoeld. 

Slide 38 - Tekstslide

Voorbeelden understatement 

Hij woont in grote luxe. --> Hij woont daar leuk!

Messi kan wel een aardig balletje trappen.

Met de hoofdprijs heeft hij een aardig centje gewonnen.

We waren niet zo blij met onze docent.


Slide 39 - Tekstslide

Wat is een understatement?
A
Een beeldspraak waarbij je beeld gebruikt
B
Een stijlfiguur waarmee je bewust iets extra sterk uitdrukt
C
Een stijlfiguur waarmee je iets bewust minder sterk uitdrukt
D
Een stijlfiguur waarmee je meerdere dingen opsomt achter elkaar

Slide 40 - Quizvraag

Een schrijver gebruikt een understatement om ....
A
iets extra op te laten vallen.
B
iets minder groot of belangrijk te maken
C
een grapje te maken.

Slide 41 - Quizvraag

Werk voor deze les + huiswerk: 

    Pak je VIP en noteer:
    Taal, blz. 94,  paragraaf 2, stijl, opdracht 1 en 2
    + huiswerk van de vorige les nakijken en verbeteren met een andere kleur!
    Klaar = in STILTE lezen
    Wat niet af is = huiswerk
    Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!
    timer
    10:00

    Slide 42 - Tekstslide

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:

    • kun je benoemen wat de stijlfiguren eufemisme, ironie, sarcasme en understatement zijn;  
    • kun je de stijlfiguren eufemisme, ironie, sarcasme en understatement herkennen en benoemen;
    • heb je geoefend met de stijlfiguren eufemisme, ironie, sarcasme en understatement.

    Blauw = kennen = kennis = leren
    Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

    Slide 43 - Tekstslide

    In welke zin staat een eufemisme?
    A
    Peter wordt gek van de jeuk.
    B
    Peter moet een kleine boodschap.
    C
    Toen Peter klaar was met het overschrijven van de Bijbel, zei hij: "Ach, een kleine moeite."
    D
    Peter sterft van de honger.

    Slide 44 - Quizvraag

    Wat is ironie?
    A
    milde zelfspot
    B
    beeld vergelijken met object
    C
    object vergelijken met beeld
    D
    bijtende zelfspot

    Slide 45 - Quizvraag

    Jij stond zeker achteraan toen de intelligentie werd uitgedeeld
    A
    Ironie
    B
    Sarcasme

    Slide 46 - Quizvraag

    In welke zin staat een understatement?
    A
    Peter wordt gek van de jeuk.
    B
    Peter moet een kleine boodschap.
    C
    Toen Peter klaar was met het overschrijven van de Bijbel, zei hij: "Ach, een kleine moeite."
    D
    Peter sterft van de honger.

    Slide 47 - Quizvraag

    Ik kan benoemen wat de stijlfiguren eufemisme, ironie, sarcasme en understatement zijn en ik kan deze herkennen en benoemen.
    😒🙁😐🙂😃

    Slide 48 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter? Wat ga je daarvoor doen?

    Slide 49 - Open vraag

    Feedback:
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders willen zien?

    Slide 50 - Open vraag