In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Deze woordsoorten moet je na Grammatica 1, les 1 t/m 3, kennen en kunnen benoemen in een zin:
Bepaalde lidwoorden: de/het
Onbepaald lidwoord: een
De is altijd een lidwoord
Het is alleen een lidwoord als het bij een zelfstandig naamwoord hoort
Een is alleen een lidwoord als je het uitspreekt als 'un'
Mensen, dieren, dingen, planten, gevoelens, etc.
1. Je kunt er de, het of een voor zetten
2. Het heeft vaak een verkleinwoord
3. Het heeft vaak een meervoud
Namen van mensen/bedrijven/plaatsen/etc.
Te herkennen aan een hoofdletter
Jan, Lyceum Elst, Arnhem, Nike
Niet alle woorden met een hoofdletter zijn een zelfstandig naamwoord eigennaam
1. Soms krijgt een woord een hoofdletter, omdat het aan het begin van de zin staat
2. Soms krijgt een bijvoeglijk naamwoord een hoofdletter, omdat het is afgeleid van een plaats: de Amerikaanse auto.
Veel zelfstandig naamwoorden kun je aanraken. Ze zijn concreet. Bijv. de stoel, het fruit.
Andere zelfstandig naamwoorden kun je niet aanraken. Ze zijn abstract. Bijv. het leven, de blijdschap.
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord
Het mooie eendje zwemt in de gracht.
De eend is mooi (een BN kan dus ook achter het ZN staan)
Een bijvoeglijk naamwoord kun je ook weglaten:
Het eendje zwemt in de gracht.
Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het materiaal waarvan iets gemaakt is en eindigt vaak op -en
De gouden ring
Maar: de plastic tas (zonder -en)